reviewHerzienchevron down
English Vocabulary in Use - Elementary /

51. Days, Months, Seasons

1 / 41
Afsluiten
1-
time
2-
day
3-
month
4-
year
5-
week
6-
fortnight
7-
hour
8-
minute
9-
second
10-
century
11-
Sunday
12-
Monday
13-
Wednesday
14-
Thursday
15-
Friday
16-
Saturday
17-
weekend
18-
morning
19-
afternoon
20-
evening
21-
season
22-
January
23-
February
24-
March
25-
April
26-
may
27-
June
28-
July
29-
August
30-
September
31-
October
32-
November
33-
December
34-
spring
35-
summer
36-
autumn
37-
yesterday
38-
before
39-
leap year
40-
today
41-
tomorrow
time
time
zelfstandig naamwoord
t
t
i
m
m
e
Spelling
Sluiten
Inloggen
(uur)

(uur)

tijd

the quantity that is measured in seconds, minutes, hours, etc. using a device like clock

day
day
zelfstandig naamwoord
d
d
a
e
y
ɪ
(dagdeel)

(dagdeel)

dag

a period of time that is made up of twenty-four hours

month
month
zelfstandig naamwoord
m
m
o
ʌ
n
n
th
θ
(maanden)

(maanden)

maand

each of the twelve named divisions of the year, like January, February, etc.

year
year
zelfstandig naamwoord
y
j
ea
ɪ
r
r
(jaarperiode)

(jaarperiode)

jaar

a period of time that is made up of twelve months, particularly one that starts on January first and ends on December thirty-first

week
week
zelfstandig naamwoord
w
w
ee
i:
k
k
(weken)

(weken)

week

a period of time that is made up of seven days in a calendar

fortnight
zelfstandig naamwoord
f
f
o
ɔ
r
r
t
t
n
n
i
gh
t
t
(twee weken)

(twee weken)

veertien dagen

a period consisting of two weeks or 14 days

hour
hour
zelfstandig naamwoord
h
o
a
u
ʊ
r
r
(uurperiode)

(uurperiode)

uur

each of the twenty-four time periods that exist in a day and each time period is made up of sixty minutes

minute
minute
zelfstandig naamwoord
m
m
i
ɪ
n
n
u
ɪ
t
t
e
( minuutje)

( minuutje)

minuut

each of the sixty parts that creates one hour and is made up of sixty seconds

second
second
zelfstandig naamwoord
s
s
e
ɛ
c
k
o
ə
n
n
d
d
N/A

N/A

the standard SI unit of time, equal to one-sixtieth of a minute

Grammaticale Informatie:

century
century
zelfstandig naamwoord
c
s
e
ɛ
n
n
t
ʧ
u
ə
r
r
y
i
(honderd jaar)

(honderd jaar)

eeuw

a period of one hundred years

Sunday
Sunday
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈsʌnˌdeɪ/
(de zondag)

(de zondag)

zondag

‌the day that comes after Saturday

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
Monday
Monday
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈmʌnˌdeɪ/
(de eerste dag van de week)

(de eerste dag van de week)

maandag

‌the day that comes after Sunday

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
Wednesday
Wednesday
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈwɛnzˌdeɪ/
(woensdagen)

(woensdagen)

woensdag

‌the day that comes after Tuesday

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
Thursday
Thursday
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈθɝzˌdeɪ/
(de vierde dag van de week)

(de vierde dag van de week)

donderdag

‌the day that comes after Wednesday

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
Friday
Friday
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈfraɪˌdeɪ/
(de vrijdag)

(de vrijdag)

vrijdag

‌the day that comes after Thursday

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
Saturday
Saturday
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈsæˌtɝˌdeɪ/
(zaterdagen)

(zaterdagen)

zaterdag

‌the day that comes after Friday

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
weekend
weekend
zelfstandig naamwoord
w
w
ee
i:
k
k
e
ɛ
n
n
d
d
(wekeneind)

(wekeneind)

weekend

the days of the week, usually Saturday and Sunday, when people do not have to go to work or school

morning
morning
zelfstandig naamwoord
m
m
o
ɔ
r
r
n
n
i
ɪ
n
n
g
g
(morgen)

(morgen)

ochtend

the time of day that is between when the sun starts to rise and the middle of the day at twelve o'clock

afternoon
afternoon
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˌæftɚˈnuːn/
(namiddag)

(namiddag)

middag

the time of day that is between twelve o'clock and the time that the sun starts to set

evening
evening
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈivnɪŋ/
(nachten)

(nachten)

avond

the time of day that is between the time that the sun starts to set and when the sky becomes completely dark

season
season
zelfstandig naamwoord
s
s
ea
i:
s
z
o
ə
n
n
(jaargetijde)

(jaargetijde)

seizoen

a period of the year during which a particular style of clothes, hair, etc. is in trend

What is a "season"?

A season is a time of the year characterized by specific weather patterns and changes in nature, and it often influences the types of clothes people wear. For example, during the spring and summer seasons, lighter and brighter clothing is often in trend, as these seasons are associated with warmer weather and longer daylight hours. In contrast, during the fall and winter seasons, darker and warmer clothing is often in trend, as these seasons are associated with cooler weather and shorter daylight hours. However, fashion trends can vary by region and personal preferences, so it's important to consider individual style and comfort when selecting clothing for any season.

January
January
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈdʒænjuˌɛri/
(de eerste maand van het jaar)

(de eerste maand van het jaar)

januari

the first month of the year, after December and before February

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
February
February
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈfɛbjuˌɛri/
(de tweede maand)

(de tweede maand)

februari

the second month of the year, after January and before March

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
March
March
zelfstandig naamwoord
m
m
a
ɑ
r
r
ch
ʧ
(maand maart)

(maand maart)

maart

the third month of the year, after February and before April

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
April
April
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈeɪprəl/
(de maand april)

(de maand april)

april

the fourth month of the year, after March and before May

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
may
may
werkwoord
m
m
a
e
y
ɪ
(mag)

(mag)

kan

used to show the possibility of something happening or being the case

Grammaticale Informatie:

modaal werkwoord
June
June
zelfstandig naamwoord
uk flag
/dʒuːn/
(de zesde maand)

(de zesde maand)

juni

the sixth month of the year, after May and before July

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
July
July
zelfstandig naamwoord
uk flag
/dʒuˈlaɪ/
(de maand juli)

(de maand juli)

juli

the seventh month of the year, after June and before August

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
August
August
zelfstandig naamwoord
au
ɔ:
g
g
u
ə
s
s
t
t
(de maand augustus)

(de maand augustus)

augustus

the eighth month of the year, after July and before September

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
September
September
zelfstandig naamwoord
uk flag
/sɛpˈtɛmbɚ/
(septembermaand)

(septembermaand)

september

the ninth month of the year, after August and before October

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
October
October
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ɑkˈtoʊbɚ/
(10e maand)

(10e maand)

oktober

the tenth month of the year, after September and before November

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
November
November
zelfstandig naamwoord
uk flag
/noʊˈvɛmbɚ/
(de elfde maand)

(de elfde maand)

november

the 11th month of the year, after October and before December

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
December
December
zelfstandig naamwoord
uk flag
/dɪˈsɛmbɚ/
(de twaalfde maand)

(de twaalfde maand)

december

the 12th and last month of the year, after November and before January

Grammaticale Informatie:

Eigennaam
spring
spring
zelfstandig naamwoord
s
s
p
p
r
r
i
ɪ
n
n
g
g
(voorjaar)

(voorjaar)

lente

the season that comes after winter, when in most countries the trees and flowers begin to grow again

summer
summer
zelfstandig naamwoord
s
s
u
ʌ
mm
m
e
ə
r
r
(het zomerseizoen)

(het zomerseizoen)

zomer

the season that comes after spring and in most countries summer is the warmest season

autumn
autumn
zelfstandig naamwoord
au
ɔ
t
t
u
ə
m
m
n
(najaar)

(najaar)

herfst

the season after summer and before winter when the leaves change color and fall from the trees

yesterday
yesterday
zelfstandig naamwoord
y
j
e
ɛ
s
s
t
t
e
ə
r
r
d
d
a
e
y
ɪ
N/A

N/A

the 24-hour period immediately preceding the current day

before
before
Voorzetsel
b
b
e
ɪ
f
f
o
ɔ:
r
r
e
(eerder dan)

(eerder dan)

voor

ahead of something else in a sequence or order

Grammaticale Informatie:

voorzetsel van de agent
leap year
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈliːp jɪr/
(Leapjaar)

(Leapjaar)

schrikkeljaar

a year in every four years that has 366 days instead of 365

Grammaticale Informatie:

Samengesteld Zelfstandig Naamwoord
today
today
zelfstandig naamwoord
t
t
o
ə
d
d
a
e
y
ɪ
(deze dag)

(deze dag)

vandaag

the day that is happening right now

tomorrow
tomorrow
zelfstandig naamwoord
t
t
o
ə
m
m
o
ɑ
rr
r
o
w
(de volgende dag)

(de volgende dag)

morgen

the day that will come after today ends

Gefeliciteerd! !

U hebt 41 woorden geleerd van undefined. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!

review-disable

Herzien

flashcard-disable

Flashcards

spelling-disable

Spelling

quiz-disable

Quiz

practice