reviewHerzienchevron down
Boek Top Notch 1B /

Unit 9 - Les 3

1 / 15
Afsluiten
1-
airline
2-
passenger
3-
information
4-
to depart
5-
to arrive
6-
to take off
7-
to land
8-
to go through
9-
security
10-
boarding pass
11-
gate
12-
departure lounge
13-
to overbook
14-
delayed
15-
travel agent
airline
airline
zelfstandig naamwoord
ai
ɛ
r
r
l
l
i
n
n
e
Spelling
Sluiten
Inloggen
(luchtlijn)

(luchtlijn)

luchtvaartmaatschappij

‌a company or business that provides air transportation services for people and goods

example
Voorbeeld
Click on words
He always flies with the same airline to accumulate loyalty points.
She chose the airline because of its reputation for excellent customer service.

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
passenger
passenger
zelfstandig naamwoord
p
p
a
æ
ss
s
e
ə
n
n
g
ʤ
e
ə
r
r
(reiziger)

(reiziger)

passagier

someone traveling in a vehicle, aircraft, ship, etc. who is not the pilot, driver, or a crew member

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
information
information
zelfstandig naamwoord
i
ɪ
n
n
f
f
o
ə
r
r
m
m
a
t
ʃ
io
ə
n
n
(gegeven)

(gegeven)

informatie

facts or knowledge related to a thing or person

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
to depart
to depart
werkwoord
d
d
e
ɪ
p
p
a
ɑ
r
r
t
t
(afreizen)

(afreizen)

vertrekken

to leave a location, particularly to go on a trip or journey

come

Grammaticale Informatie:

Intransitief

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
to arrive
to arrive
werkwoord
a
ə
rr
r
i
v
v
e
(bereiken)

(bereiken)

aankomen

to reach a location, particularly as an end to a journey

leave

Grammaticale Informatie:

Intransitief

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
to take off
to take off
werkwoord
uk flag
/teɪk ɑːf/
(vliegen)

(vliegen)

opstijgen

to leave a surface and begin flying

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
take
partikel van de uitdrukking
off

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
to land
to land
werkwoord
l
l
a
æ
n
n
d
d
(neerzetten)

(neerzetten)

landen

to arrive and rest on the ground or another surface after being in the air

Grammaticale Informatie:

Intransitief

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
to go through
werkwoord
uk flag
/ɡˌoʊ θɹˈuː/
(doorgaan)

(doorgaan)

doorheen gaan

to move from one side of something to its other side

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
go
partikel van de uitdrukking
through

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
security
zelfstandig naamwoord
s
s
e
ɪ
c
k
u
r
r
i
ɪ
t
t
y
i
(veiligheidsdienst)

(veiligheidsdienst)

beveiliging

a department or group tasked with ensuring safety and protecting people, property, or information

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
boarding pass
boarding pass
zelfstandig naamwoord
uk flag
/ˈbɔrdɪŋ ˈpæs/
(boardpass)

(boardpass)

instapkaart

a ticket or card that passengers must show to be allowed on a ship or plane

Grammaticale Informatie:

Samengesteld Zelfstandig Naamwoord

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
gate
gate
zelfstandig naamwoord
g
g
a
t
t
e
(ingang)

(ingang)

poort

a part of an airport or terminal that passengers go through to get on or off a plane, train, or bus

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
departure lounge
departure lounge
zelfstandig naamwoord
uk flag
/dɪpˈɑːɹtʃɚ lˈaʊndʒ/
(vertreklounge)

(vertreklounge)

vertrekhal

an area where passengers wait in an airport until it is time for them to board a plane

Grammaticale Informatie:

Samengesteld Zelfstandig Naamwoord

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
to overbook
werkwoord
uk flag
/ˈoʊvɝˌbʊk/
(overboeken)

(overboeken)

overboeken

to sell more tickets or accept more reservations than the available number of seats, rooms, etc.

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
delayed
delayed
bijvoeglijk naamwoord
d
d
e
ɪ
l
l
a
e
y
ɪ
e
d
d
(uitgesteld)

(uitgesteld)

vertraagd

happening later than the intended or expected time

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun
travel agent
travel agent
zelfstandig naamwoord
uk flag
/tɹˈævəl ˈeɪdʒənt/
(travelagent)

(travelagent)

reisagent

someone who buys tickets, arranges tours, books hotels, etc. for travelers as their job

Grammaticale Informatie:

Samengesteld Zelfstandig Naamwoord

Woordfamilie

air
line
airline

airline

Noun

Gefeliciteerd! !

U hebt 15 woorden geleerd van Top Notch 1B - Unit 9 - Lesson 3. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!

review-disable

Herzien

flashcard-disable

Flashcards

spelling-disable

Spelling

quiz-disable

Quiz

practice