reviewHerzienchevron down
1 / 28
Afsluiten
1-
to run out
2-
to look up
3-
to look up to
4-
to get away
5-
to get away with
6-
to make up
7-
to make up for
8-
to get up
9-
to get up to
10-
to go in
11-
to go back
12-
to go back on a promise
13-
to give up
14-
to turn into
15-
to set off
16-
to blow up
17-
to pass out
18-
to take up
19-
to bring up
20-
to live up to
21-
to walk out
22-
to get on
23-
to sign up
24-
to catch up
25-
to go through with
26-
to put up with
27-
to fit in
28-
to go back on one's word
To run out
[ werkwoord ]
uk flag
/ɹˈʌn ˈaʊt/
Spelling
Sluiten
Inloggen
(op zijn)

(op zijn)

opmaken

to use the available supply of something, leaving too little or none

example
Voorbeeld
Click on words
The restaurant unexpectedly ran out of the popular dish.
The small town could run out of medical supplies if not restocked.
The store ran out of hand sanitizer during the pandemic.

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
run
partikel van de uitdrukking
out
to look up
To look up
[ werkwoord ]
uk flag
/lʊk ˈʌp/
(naslaan)

(naslaan)

opzoeken

to try to find information in a dictionary, computer, etc.

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
separable
werkwoord van de zin
look
partikel van de uitdrukking
up
To look up to
[ werkwoord ]
uk flag
/lˈʊk ˈʌp tuː/
(bewonderen)

(bewonderen)

opkijken naar

to have a great deal of respect, admiration, or esteem for someone

look down on

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
look
partikel van de uitdrukking
up to
to get away
To get away
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡɛt ɐwˈeɪ/
(ontsnappen)

(ontsnappen)

weglopen

to escape from someone or somewhere

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
get
partikel van de uitdrukking
away
to get away with
To get away with
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡɛt ɐwˈeɪ wɪð/
(ontsnappen aan)

(ontsnappen aan)

wegkomen met

to escape punishment for one's wrong actions

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
get
partikel van de uitdrukking
away with
to make up
To make up
[ werkwoord ]
uk flag
/mˌeɪk ˈʌp/
(uitvinden)

(uitvinden)

verzinnen

to create a false or fictional story or information

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
separable
werkwoord van de zin
make
partikel van de uitdrukking
up
to make up for
To make up for
[ werkwoord ]
uk flag
/mˌeɪk ˌʌp fɔːɹ/
(goedmaken)

(goedmaken)

compenseren voor

Informal

to do something in order to replace something lost or fix something damaged

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
inseparable
to get up
To get up
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡɛt ˈʌp/
(verheffen)

(verheffen)

opstaan

to get on our feet and stand up

sit down

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
get
partikel van de uitdrukking
up
to get up to
To get up to
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡɛt ˈʌp tuː/
(zich met iets inlaten)

(zich met iets inlaten)

iets uitspoken

to be involved in an activity, often something surprising or unpleasant

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
get
partikel van de uitdrukking
up to
to go in
To go in
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡoʊ ˈɪn/
(in gaan)

(in gaan)

binnenkomen

to enter a place, building, or location

exit

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
inseparable
to go back
To go back
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡˌoʊ bˈæk/
(terugkeren)

(terugkeren)

teruggaan

to return to a previous location, position, or state

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
go
partikel van de uitdrukking
back
To go back on a promise
[ Zinsdeel ]
uk flag
/ɡˌoʊ bˈæk ˌɑːn ɐ pɹˈɑːmɪs ɔːɹ dˈiːl ɔːɹ plˈɛdʒ/
N/A

N/A

Collocation

to fail to keep or fulfill a commitment or assurance made to someone

to give up
To give up
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡˈɪv ˈʌp/
(stoppen met proberen)

(stoppen met proberen)

opgeven

to stop trying when faced with failures or difficulties

enter

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
give
partikel van de uitdrukking
up
to turn into
To turn into
[ werkwoord ]
uk flag
/tˈɜːn ˌɪntʊ/
(omzetten in)

(omzetten in)

veranderingen in

to change and become something else

Grammaticale Informatie:

linking verb
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
turn
partikel van de uitdrukking
into
to set off
To set off
[ werkwoord ]
uk flag
/sˈɛt ˈɔf/
(afreizen)

(afreizen)

vertrekken

to start a journey

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
set
partikel van de uitdrukking
off
to blow up
To blow up
[ werkwoord ]
uk flag
/blˈoʊ ˈʌp/
(exploderen)

(exploderen)

opblazen

to cause something to explode

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
separable
werkwoord van de zin
blow
partikel van de uitdrukking
up
to pass out
To pass out
[ werkwoord ]
uk flag
/pˈæs ˈaʊt/
(flauwvallen)

(flauwvallen)

bewusteloos raken

to lose consciousness

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
pass
partikel van de uitdrukking
out
to take up
To take up
[ werkwoord ]
uk flag
/tˈeɪk ˈʌp/
(een hobby oppakken)

(een hobby oppakken)

de gewoonte aannemen

to make a new interest or hobby a regular part of one's life

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
separable
werkwoord van de zin
take
partikel van de uitdrukking
up
to bring up
To bring up
[ werkwoord ]
uk flag
/bɹˈɪŋ ˈʌp/
(groeien)

(groeien)

opvoeden

to look after a child until they reach maturity

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
bring
partikel van de uitdrukking
up
To live up to
[ werkwoord ]
uk flag
/lˈaɪv ˈʌp tuː/
(waargemaakt aan)

(waargemaakt aan)

voldoen aan

to fulfill expectations or standards set by oneself or others

fall short of

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
live
partikel van de uitdrukking
up to
to walk out
To walk out
[ werkwoord ]
uk flag
/wˈɔːk ˈaʊt/
(uitlopen)

(uitlopen)

weglopen

to leave suddenly, especially to show discontent

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
walk
partikel van de uitdrukking
out
to get on
To get on
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡɛt ˈɑn/
(zich goed verstaan met)

(zich goed verstaan met)

overweg kunnen met

to have a good, friendly, or smooth relationship with a person, group, or animal

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
get
partikel van de uitdrukking
on
To sign up
[ werkwoord ]
uk flag
/sˈaɪn ˈʌp/
(inschrijven)

(inschrijven)

aanmelden

to formally register for a specific group, event, or undertaking

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
separable
werkwoord van de zin
sign
partikel van de uitdrukking
up
To catch up
[ werkwoord ]
uk flag
/kˈætʃ ˈʌp/
(bijbenen)

(bijbenen)

inhalen

to reach the same level or status as someone or something else, especially after falling behind

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
catch
partikel van de uitdrukking
up
to go through with
To go through with
[ werkwoord ]
uk flag
/ɡˌoʊ θɹˈuː wɪð/
(vervolgen met)

(vervolgen met)

doorzetten met

to complete a planned or promised action, even if it is difficult or undesirable

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
go
partikel van de uitdrukking
through with
to put up with
To put up with
[ werkwoord ]
uk flag
/pˌʊt ˈʌp wɪð/
(tolereren)

(tolereren)

verduren

to tolerate something or someone unpleasant, often without complaining

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
put
partikel van de uitdrukking
up with
to fit in
To fit in
[ werkwoord ]
uk flag
/fˈɪt ˈɪn/
(passen bij)

(passen bij)

invoegen

to be socially fit for or belong within a particular group or environment

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
fit
partikel van de uitdrukking
in
To go back on one's word
[ Zinsdeel ]
uk flag
/ɡˌoʊ bˈæk ˌɑːn wˈʌnz wˈɜːd/
N/A

N/A

Collocation

to fail to keep a promise or commitment that was previously made

Gefeliciteerd! !

U hebt 28 woorden geleerd van Solutions Intermediate - Unit 1 - 1E. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!

review-disable

Herzien

flashcard-disable

Flashcards

spelling-disable

Spelling

quiz-disable

Quiz

practice