reviewHerzienchevron down
1 / 29
Afsluiten
1-
good
2-
to believe
3-
to meet
4-
pleasure
5-
to allow
6-
to introduce
7-
colleague
8-
to fetch
9-
kind
10-
to offer
11-
formal
12-
informal
13-
language
14-
to go away
15-
to depart
16-
to look at
17-
to view
18-
to come up
19-
to arise
20-
to inform
21-
to submit
22-
to represent
23-
to anticipate
24-
to omit
25-
to postpone
26-
to apologize
27-
to let somebody know
28-
to put off
29-
sorry
good
good
bijvoeglijk naamwoord
g
g
oo
ʊ
d
d
Spelling
Sluiten
Inloggen
(uitstekend)

(uitstekend)

goed

having a quality that is satisfying

nice
bad
example
Voorbeeld
Click on words
She has a good memory and can remember details easily.
The cake tasted so good that everyone wanted a second slice.
to believe
to believe
werkwoord
b
b
e
ɪ
l
l
ie
i
v
v
e
(achten)

(achten)

geloven

to accept something to be true even without proof

nice
disbelieve

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
to meet
to meet
werkwoord
m
m
ee
i
t
t
(ontmoeten)

(ontmoeten)

afspreken

to come together as previously scheduled for social interaction or a prearranged purpose

Grammaticale Informatie:

Intransitief
pleasure
pleasure
zelfstandig naamwoord
p
p
l
l
ea
ɛ
s
ʒ
u
ə
r
r
e
(plezier)

(plezier)

genot

a feeling of great enjoyment and happiness

nice
pain
to allow
to allow
werkwoord
a
ə
ll
l
o
a
w
ʊ
(toelaten)

(toelaten)

toestaan

to let someone or something do a particular thing

nice
forbid

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
to introduce
to introduce
werkwoord
i
ɪ
n
n
t
t
r
r
o
ə
d
d
u
u:
c
s
e
(introduceren)

(introduceren)

voorstellen

to tell someone our name so they can know us, or to tell them someone else's name so they can know each other, normally happening in the first meeting

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
colleague
colleague
zelfstandig naamwoord
c
k
o
ɑ
ll
l
ea
i
g
g
u
e
(werkgenoot)

(werkgenoot)

collega

someone with whom one works

to fetch
to fetch
werkwoord
f
f
e
ɛ
t
ch
ʧ
(brengen)

(brengen)

halen

to go and bring a person or thing, typically at someone's request or for a specific purpose

nice
take away

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
kind
zelfstandig naamwoord
k
k
i
n
n
d
d
(categorie)

(categorie)

soort

a group of people or things that have similar characteristics or share particular qualities

to offer
to offer
werkwoord
o
ɔ
ff
f
e
ə
r
r
(voorstellen)

(voorstellen)

aanbieden

to present or propose something to someone

Grammaticale Informatie:

ditransitive
formal
bijvoeglijk naamwoord
f
f
o
ɔ
r
r
m
m
a
ə
l
l
(zakelijk)

(zakelijk)

formeel

used to describe a way of speaking or writing that follows traditional rules and is considered appropriate for serious or professional situations

nice
informal
informal
informal
bijvoeglijk naamwoord
i
ɪ
n
n
f
f
o
ɔ
r
r
m
m
a
ə
l
l
(ongedwongen)

(ongedwongen)

informeel

suitable for friendly, relaxed, casual, or unofficial occasions and situations

nice
formal
language
language
zelfstandig naamwoord
l
l
a
æ
n
n
g
g
u
w
a
ɪ
g
ʤ
e
(communicatie systeem)

(communicatie systeem)

taal

the system of communication by spoken or written words, that the people of a particular country or region use

to go away
to go away
werkwoord
uk flag
/ɡˌoʊ ɐwˈeɪ/
(vertrekken)

(vertrekken)

weggaan

to move from a person or place

nice
come

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
go
partikel van de uitdrukking
away
to depart
to depart
werkwoord
d
d
e
ɪ
p
p
a
ɑ
r
r
t
t
(afreizen)

(afreizen)

vertrekken

to leave a location, particularly to go on a trip or journey

nice
come

Grammaticale Informatie:

Intransitief
to look at
to look at
werkwoord
uk flag
/lˈʊk æt/
(bekijk)

(bekijk)

kijk naar

to focus one's attention on something or someone in order to observe or examine them

Grammaticale Informatie:

Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
look
partikel van de uitdrukking
at
to view
to view
werkwoord
v
v
i
j
e
w
u
(kijken naar)

(kijken naar)

bekijken

to carefully look at something

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
to come up
to come up
werkwoord
uk flag
/kˈʌm ˈʌp/
(benaderen)

(benaderen)

toekomen

to move toward someone, usually in order to talk to them

Grammaticale Informatie:

Intransitief
Phrasaal Status
inseparable
werkwoord van de zin
come
partikel van de uitdrukking
up
to arise
werkwoord
a
ɜ
r
r
i
s
z
e
(opkomen)

(opkomen)

ontstaan

to begin to exist or become noticeable

Grammaticale Informatie:

Intransitief
to inform
to inform
werkwoord
i
ɪ
n
n
f
f
o
ɔ
r
r
m
m
(inlichten)

(inlichten)

informeren

to give information about someone or something, especially in an official manner

Grammaticale Informatie:

ditransitive
to submit
werkwoord
s
s
u
ə
b
b
m
m
i
ɪ
t
t
(toestemming geven aan)

(toestemming geven aan)

ondergaan

to agree or consent to undergo a particular process, approach, or way of handling

Grammaticale Informatie:

Intransitief
to represent
to represent
werkwoord
uk flag
/ˌɹɛpɹɪˈzɛnt/
(voorstellen)

(voorstellen)

vertegenwoordigen

to be an image, sign, symbol, etc. of something

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
to anticipate
to anticipate
werkwoord
a
æ
n
n
t
t
i
ɪ
c
s
i
ə
p
p
a
t
t
e
(anticiperen)

(anticiperen)

verwachten

to expect or predict that something will happen

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
to omit
to omit
werkwoord
o
m
m
i
ɪ
t
t
(uitsluiten)

(uitsluiten)

weglaten

to leave out or exclude something or someone, usually intentionally, from a list, text, or action

nice
include

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
to postpone
to postpone
werkwoord
p
p
o
s
s
t
p
p
o
n
n
e
(verzetten)

(verzetten)

uitstellen

to arrange or put off an activity or an event for a later time than its original schedule

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
to apologize
to apologize
werkwoord
a
ə
p
p
o
ɑ
l
l
o
ə
g
ʤ
i
z
z
e
(excuseren)

(excuseren)

zich verontschuldigen

to tell a person that one is sorry for having done something wrong

Grammaticale Informatie:

Intransitief
to let somebody know
Zinsdeel
uk flag
/lˈɛt ˌɛsbˈiː nˈoʊ/
N/A

N/A

to give a person information about something

to put off
werkwoord
uk flag
/pˌʊt ˈɔf/
(tegenhouden)

(tegenhouden)

afschrikken

to cause a person to dislike someone or something

Grammaticale Informatie:

Overgankelijk
Phrasaal Status
separable
werkwoord van de zin
put
partikel van de uitdrukking
off
sorry
sorry
bijvoeglijk naamwoord
s
s
o
ɑ:
rr
r
y
i
N/A

N/A

feeling ashamed or apologetic about something that one has or has not done

nice
unregretful

Gefeliciteerd! !

U hebt 29 woorden geleerd van Solutions Upper-Intermediate - Unit 3 - 3C. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!

review-disable

Herzien

flashcard-disable

Flashcards

spelling-disable

Spelling

quiz-disable

Quiz

practice