
(blijken)
zijn
used when naming, or giving description or information about people, things, or situations
Grammaticale Informatie:

(bereiden)
koken
to make food with heat
Grammaticale Informatie:

(vertrekken)
gaan
to travel or move from one location to another
Grammaticale Informatie:

(bezitten)
hebben
to hold or own something
Grammaticale Informatie:

(kwijtraken)
verliezen
to be deprived of or stop having someone or something
Grammaticale Informatie:

(ontmoeten)
afspreken
to come together as previously scheduled for social interaction or a prearranged purpose
Grammaticale Informatie:

(bekijken)
zien
to notice a thing or person with our eyes
Grammaticale Informatie:

(verblijven)
blijven
to remain in a particular place
Grammaticale Informatie:

(bestuderen)
studeren
to spend time to learn about certain subjects by reading books, going to school, etc.
Grammaticale Informatie:

(langsgaan bij)
bezoeken
to go somewhere because we want to spend time with someone
Grammaticale Informatie:

(bezig zijn met)
werken
to do certain physical or mental activities in order to achieve a result or as a part of our job
Grammaticale Informatie:

(noteer)
schrijven
to make letters, words, or numbers on a surface, usually on a piece of paper, with a pen or pencil
Grammaticale Informatie:
Gefeliciteerd! !
U hebt 12 woorden geleerd van Face2Face Elementary - Unit 12 - 12B. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!
Herzien
Flashcards
Spelling
Quiz
