/mˈuːv ˈɪn/

(intrekken)
verhuizen
to begin to live in a new house or work in a new office
Grammaticale Informatie:
/ɡɛt ˈɑːn/

(zich goed verstaan met)
overweg kunnen met
to have a good, friendly, or smooth relationship with a person, group, or animal
Grammaticale Informatie:
/ɡˌoʊ ɐwˈeɪ/

(vertrekken)
weggaan
to move from a person or place
Grammaticale Informatie:
/ɡˌoʊ ˈɑːn/

(verdergaan)
doorgaan
to continue without stopping
Grammaticale Informatie:
/sˈɪt dˈaʊn/

(zitten)
gaan zitten
to move from a standing position to a sitting position
Grammaticale Informatie:
/ɡˌoʊ bˈæk/

(terugkeren)
teruggaan
to return to a previous location, position, or state
Grammaticale Informatie:
/tˈeɪk ˈɔf/

(afdoen)
uitdoen
to remove a piece of clothing or accessory from your or another's body
Grammaticale Informatie:
/pˌʊt ˈʌp wɪð/

(tolereren)
verduren
to tolerate something or someone unpleasant, often without complaining
Grammaticale Informatie:
/ɡˈɪv ˈʌp/

(stoppen met proberen)
opgeven
to stop trying when faced with failures or difficulties
Grammaticale Informatie:
/tˈɜːn ˈʌp/

(het apparaat harder zetten)
het geluid harder zetten
to turn a switch on a device so that it makes more sound, heat, etc.
Grammaticale Informatie:
Gefeliciteerd! !
U hebt 10 woorden geleerd van Face2Face Pre-Intermediate - Unit 9 - 9C. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!
Herzien
Flashcards
Spelling
Quiz
