
(ontwaken)
wakker worden
to become conscious again after sleeping
Grammaticale Informatie:

(wakker worden)
ontwaken
to stop sleeping and become aware
Grammaticale Informatie:
/wˈeɪk ˈʌp/

(ontwaken)
wakker worden
to no longer be asleep
Grammaticale Informatie:
/stˈeɪ ˈʌp/

(opblijven)
wakker blijven
to choose not to go to bed and remain awake
Grammaticale Informatie:

(uit de slaap halen)
wekken
to wake someone up
Grammaticale Informatie:
/ɡɛt ˈʌp/

(uit bed komen)
opstaan
to wake up and get out of bed
Grammaticale Informatie:

(rusten)
slapen
to rest our mind and body, with our eyes closed
Grammaticale Informatie:

(dutten)
uitrusten
to take a short period of sleep, typically during the day
Grammaticale Informatie:

(rusten)
slapen
to sleep, typically in a calm and peaceful manner
Grammaticale Informatie:

(dolen)
deinen
to sleep lightly for a short amount of time
Grammaticale Informatie:

(knorren)
dutten
to sleep lightly for a brief amount of time
Grammaticale Informatie:

(dutten)
even slapen
to take a short and light nap, typically lasting only a few minutes
Grammaticale Informatie:
/dɹˈaʊz/

(dromelen)
wegdoezelen
to be in a state of light sleep
Grammaticale Informatie:

(dutten)
niksen
to take a short and casual nap
Grammaticale Informatie:
/slˈiːp θɹˈuː/

(over-slapen)
door-slapen
to remain asleep without being awakened by a noise or activity
Grammaticale Informatie:
/dɹˈɑːp ˈɔf/

(in slaap dommelen)
in slaap vallen
to fall asleep, often unintentionally or unexpectedly
Grammaticale Informatie:
Gefeliciteerd! !
U hebt 16 woorden geleerd van Verbs for the Sleep Cycle. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!
Herzien
Flashcards
Spelling
Quiz
