
(profeteren)
voorspellen
to predict or say in advance what will happen in the future
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(garanderen)
beloven
to tell someone that one will do something or that a particular event will happen
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(rekenen op)
verwachten
to think or believe that it is possible for something to happen or for someone to do something
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(prédiceren)
voorspellen
to say that something is going to happen before it actually takes place
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(anticiperen)
verwachten
to expect or predict that something will happen
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(voorspellen)
projecteren
to guess or predict future outcomes or trends based on current data or analysis
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(voorspellen)
profeteren
to predict or declare future events, often with a sense of divine inspiration or insight
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(voorspellen)
voorafschaduwen
to indicate in advance that something, particularly something bad, will take place
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(voorstellen)
verbeelden
to picture something in one's mind
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(voorzien)
voorspellen
to know or predict something before it happens
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(prognosticeren)
voorspellen
to predict future events, based on analysis of present data and conditions
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(aanwijzen)
voorspellen
to serve as a sign or warning of a future event
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(augureren)
voorspellen
to predict future events based on omens or signs
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(afleiden)
extrapoleren
to estimate something using past experiences or known data
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(inlichten)
vooraf waarschuwen
to inform or caution in advance
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(aanduiden)
voorspellen
to serve as a sign or indication of a future event
Grammaticale Informatie:
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling

(voorafgaan aan)
aankondigen
to announce or signal the coming of something, often with a sense of importance or significance
Woordfamilie
foretell
foretelling
foretelling
Gefeliciteerd! !
U hebt 17 woorden geleerd van Predicting. Begin met oefenen om het leren en herzien van woordenschat te verbeteren!
Herzien
Flashcards
Spelling
Quiz
