Boek Top Notch 1B - Eenheid 9 - Les 1

Hier vind je de woordenschat van Unit 9 - Les 1 in het Top Notch 1B cursusboek, zoals "ticket", "directe vlucht", "gangpad", etc.

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

ticket [zelfstandig naamwoord]

kaartje

Ex: The flight attendant scanned my electronic ticket before I boarded the plane .

De stewardess scannde mijn elektronische ticket voordat ik het vliegtuig instapte.

trip [zelfstandig naamwoord]

reis

Ex:

Ze besloten een dagtocht te maken om het nabijgelegen nationale park te verkennen.

one-way ticket [zelfstandig naamwoord]

enkele reis

Ex: She purchased a one-way ticket for the train , not knowing when she 'd return .

Ze kocht een enkele reis voor de trein, zonder te weten wanneer ze zou terugkeren.

round-trip ticket [zelfstandig naamwoord]

retourticket

Ex: She checked the dates on her round-trip ticket to make sure they were correct .

Ze controleerde de data op haar retourticket om er zeker van te zijn dat ze correct waren.

direct flight [zelfstandig naamwoord]

directe vlucht

Ex: Although the direct flight was more expensive , he preferred it to save time on his business trip .

Hoewel de directe vlucht duurder was, verkoos hij deze om tijd te besparen op zijn zakenreis.

nonstop flight [zelfstandig naamwoord]

rechtstreekse vlucht

Ex: The airline offers a nonstop flight that connects two major cities without any stops .

De luchtvaartmaatschappij biedt een rechtstreekse vlucht aan die twee grote steden verbindt zonder tussenstops.

aisle [zelfstandig naamwoord]

gang

Ex: The train conductor moved up and down the aisle , checking tickets and assisting passengers with their luggage .

De treinconducteur liep op en neer door het gangpad, controleerde kaartjes en hielp passagiers met hun bagage.

seat [zelfstandig naamwoord]

stoel

Ex: She found an empty seat on the bus and settled in for the journey .

Ze vond een lege stoel in de bus en maakte het zich gemakkelijk voor de reis.

window seat [zelfstandig naamwoord]

raamstoel

Ex: The child pressed her face against the glass from the window seat .

Het kind drukte haar gezicht tegen het glas vanuit het raamstoel.