Boek Total English - Beginner - Eenheid 1 - Referentie

Hier vind je de woordenschat van Unit 1 - Referentie in het Total English Starter cursusboek, zoals "bus", "bioscoop", "arts", enz.

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

bus [zelfstandig naamwoord]

bus

Ex:

De buschauffeur begroette ons met een glimlach toen we instapten.

cafe [zelfstandig naamwoord]

café

Ex: The quaint cafe offered a relaxing ambiance with soft music playing in the background .

Het pittoreske café bood een ontspannen sfeer met zachte muziek op de achtergrond.

chocolate [zelfstandig naamwoord]

a food prepared from roasted, ground cacao beans

Ex: For Valentine 's Day , he gifted her a box of assorted chocolates .

cinema [zelfstandig naamwoord]

bioscoop

Ex: I saw the new superhero movie at the cinema .

Ik heb de nieuwe superheldenfilm in de bioscoop gezien.

coffee [zelfstandig naamwoord]

koffie

Ex: I tried a new coffee blend with hints of chocolate and caramel .

Ik heb een nieuwe koffie-melange geprobeerd met hints van chocolade en karamel.

computer [zelfstandig naamwoord]

computer

Ex: She customized the desktop wallpaper on her computer .

Ze paste het bureaubladachtergrond aan op haar computer.

doctor [zelfstandig naamwoord]

arts

Ex: The doctor asked me about my symptoms and medical history to make a diagnosis .

De arts vroeg me naar mijn symptomen en medische geschiedenis om een diagnose te stellen.

film [zelfstandig naamwoord]

film

Ex: As part of their film studies course , students analyzed the cinematography and narrative structure of various iconic films .

Als onderdeel van hun filmstudiecursus analyseerden studenten de cinematografie en narratieve structuur van verschillende iconische films.

football [zelfstandig naamwoord]

voetbal

Ex:

De menigte brulde toen het voetbalteam een touchdown scoorde.

bank [zelfstandig naamwoord]

bank

Ex: She checked her account balance using the bank 's mobile app .

Ze controleerde haar saldo met behulp van de mobiele app van de bank.

hotel [zelfstandig naamwoord]

hotel

Ex: I stayed at a luxurious hotel during my vacation .

Ik verbleef in een luxe hotel tijdens mijn vakantie.

the Internet [zelfstandig naamwoord]

Internet

Ex: She spends a lot of time on the Internet , browsing social media .

Ze brengt veel tijd door op het internet, surfen op sociale media.

passport [zelfstandig naamwoord]

paspoort

Ex: I need to update my passport photo .

Ik moet mijn paspoortfoto bijwerken.

pizza [zelfstandig naamwoord]

pizza

Ex:

Ik bestel graag een pizza pepperoni met extra kaas voor het avondeten.

police [zelfstandig naamwoord]

politie

Ex: She called the police to report a noise disturbance in her neighborhood .

Ze belde de politie om een geluidsoverlast in haar buurt te melden.

taxi [zelfstandig naamwoord]

taxi

Ex: I left my phone in the taxi and had to call the company to retrieve it .

Ik heb mijn telefoon in de taxi laten liggen en moest het bedrijf bellen om hem terug te krijgen.

university [zelfstandig naamwoord]

universiteit

Ex: She received a scholarship to help fund her university education .

Ze ontving een beurs om haar universitaire opleiding te financieren.

telephone [zelfstandig naamwoord]

telefoon

Ex: She received a call from an unknown number on her telephone .

Ze kreeg een telefoontje van een onbekend nummer op haar telefoon.

zero [getalwoord]

nul

Ex: She counted zero stars in the sky .

Ze telde nul sterren aan de hemel.

one [getalwoord]

één

Ex: She has one brother and two sisters .

Ze heeft één broer en twee zussen.

two [getalwoord]

twee

Ex: Look at those two birds on the tree .

Kijk naar die twee vogels in de boom.

three [getalwoord]

drie

Ex: Look at the three birds flying in the sky .

Kijk naar de drie vogels die in de lucht vliegen.

four [getalwoord]

vier

Ex: I have four books on my shelf .

Ik heb vier boeken in mijn kast.

five [getalwoord]

vijf

Ex: I have five cookies in my lunchbox .

Ik heb vijf koekjes in mijn lunchbox.

six [getalwoord]

zes

Ex: Look at the six birds perched on the fence .

Kijk naar de zes vogels die op het hek zitten.

seven [getalwoord]

zeven

Ex: I have seven marbles in my collection .

Ik heb zeven knikkers in mijn verzameling.

eight [getalwoord]

acht

Ex: My friend has eight toy cars to play with .

Mijn vriend heeft acht speelgoedautootjes om mee te spelen.

nine [getalwoord]

negen

Ex: My sister has nine puzzle pieces in her hand .

Mijn zus heeft negen puzzelstukjes in haar hand.

ten [getalwoord]

tien

Ex: There are ten cookies in the jar .

Er zitten tien koekjes in de pot.

Boek Total English - Beginner
Klaslokaal Taal	Eenheid 1 - Les 1	Eenheid 1 - Les 2	Eenheid 1 - Les 3
Eenheid 1 - Referentie	Eenheid 2 - Les 1	Eenheid 2 - Les 2	Eenheid 2 - Les 3
Eenheid 2 - Referentie	Eenheid 3 - Les 1	Eenheid 3 - Les 2	Eenheid 3 - Les 3
Eenheid 3 - Referentie	Eenheid 4 - Les 1	Eenheid 4 - Les 2	Eenheid 4 - Les 3
Eenheid 4 - Communicatie	Eenheid 4 - Referentie	Eenheid 5 - Les 1	Eenheid 5 - Les 2
Eenheid 5 - Les 3	Eenheid 5 - Referentie	Eenheid 6 - Les 1	Eenheid 6 - Les 2
Eenheid 6 - Les 3	Eenheid 6 - Referentie	Eenheid 7 - Les 1	Eenheid 7 - Les 2
Eenheid 7 - Les 3	Eenheid 7 - Communicatie	Eenheid 7 - Referentie	Eenheid 8 - Les 1
Eenheid 8 - Les 2	Eenheid 8 - Les 3	Eenheid 8 - Referentie	Eenheid 9 - Les 1
Eenheid 9 - Les 2	Eenheid 9 - Les 3	Eenheid 9 - Referentie	Eenheid 10 - Les 1
Eenheid 10 - Les 2	Eenheid 10 - Les 3	Eenheid 10 - Referentie