pattern

Beginners 2 - Movement

Hier leer je enkele Engelse woorden over beweging, zoals "dansen", "springen" en "wassen", voorbereid voor beginnersniveau studenten.

review-disable

Herzien

flashcard-disable

Flashcards

spelling-disable

Spelling

quiz-disable

Quiz

Begin met leren
Starters 2
activity
[zelfstandig naamwoord]

something that a person spends time doing, particularly to accomplish a certain purpose

activiteit, bezigheid

activiteit, bezigheid

Ex: Solving puzzles and brain teasers can be a challenging but stimulating activity.Het oplossen van puzzels en breinbrekers kan een uitdagende maar stimulerende **activiteit** zijn.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
to dance
[werkwoord]

to move the body to music in a special way

dansen

dansen

Ex: They danced around the bonfire at the camping trip.Ze **dansten** rond het kampvuur tijdens de kampeertrip.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
dance
[zelfstandig naamwoord]

a series of rhythmical movements performed to a particular type of music

dans

dans

Ex: The kids prepared a dance for the school talent show .De kinderen hebben een **dans** voorbereid voor de schooltalentenshow.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
to jump
[werkwoord]

to push yourself off the ground or away from something and up into the air by using your legs and feet

springen,  opspringen

springen, opspringen

Ex: They jumped off the diving board into the pool.Ze sprongen van de duikplank het zwembad in.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
to walk
[werkwoord]

to move forward at a regular speed by placing our feet in front of each other one by one

lopen,  wandelen

lopen, wandelen

Ex: The doctor advised her to walk more as part of her fitness routine .De dokter adviseerde haar om meer te **lopen** als onderdeel van haar fitnessroutine.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
trip
[zelfstandig naamwoord]

a journey that you take for fun or a particular reason, generally for a short amount of time

reis, uitstapje

reis, uitstapje

Ex: She went on a quick shopping trip to the mall to pick up some essentials .Ze ging op een snelle **reis** naar het winkelcentrum om wat essentiële items op te halen.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
to wash
[werkwoord]

to clean someone or something with water, often with a type of soap

wassen, schoonmaken

wassen, schoonmaken

Ex: We should wash the vegetables before cooking .We moeten de groenten **wassen** voordat we ze koken.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
to clean
[werkwoord]

to make something have no bacteria, marks, or dirt

schoonmaken, wassen

schoonmaken, wassen

Ex: We always clean the bathroom to keep it hygienic .We **reinigen** altijd de badkamer om hem hygiënisch te houden.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
to travel
[werkwoord]

to go from one location to another, particularly to a far location

reizen, zich verplaatsen

reizen, zich verplaatsen

Ex: We decided to travel by plane to reach our destination faster.We besloten met het vliegtuig te **reizen** om onze bestemming sneller te bereiken.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
Beginners 2
LanGeek
LanGeek app downloaden