Boek English Result - Pre-intermediate - Eenheid 10 - 10A

Hier vind je de woordenschat van Unit 10 - 10A in het English Result Pre-Intermediate cursusboek, zoals "reis", "ver", "regio", enz.

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

journey

[zelfstandig naamwoord]

the act of travelling between two or more places, especially when there is a long distance between them

reis, tocht

Ex: The journey to the summit of the mountain tested their physical endurance and mental resilience .De **reis** naar de top van de berg testte hun fysieke uithoudingsvermogen en mentale veerkracht.

Sluiten

Inloggen

bus

[zelfstandig naamwoord]

a large vehicle that carries many passengers by road

bus, autobus

Ex: The bus was full , so I had to stand for the entire journey .De **bus** was vol, dus ik moest de hele reis staan.

Sluiten

Inloggen

ride

[zelfstandig naamwoord]

a journey on a horse, bicycle, automobile, or machine

rit, reis

Ex: The taxi ride to the airport was smooth and efficient , allowing them to arrive in time for their flight .De **rit** met de taxi naar de luchthaven verliep soepel en efficiënt, waardoor ze op tijd voor hun vlucht konden aankomen.

Sluiten

Inloggen

far

[bijwoord]

to or at a great distance

ver, in de verte

Ex: She traveled far to visit her grandparents .Ze reisde **ver** om haar grootouders te bezoeken.

Sluiten

Inloggen

drive

[zelfstandig naamwoord]

the act of traveling in a vehicle, typically an automobile, to reach a destination

rit, reis

Sluiten

Inloggen

flight

[zelfstandig naamwoord]

a scheduled journey by an aircraft

vlucht, luchtreis

Ex: The flight across the Atlantic took about seven hours .De **vlucht** over de Atlantische Oceaan duurde ongeveer zeven uur.

Sluiten

Inloggen

boat

[zelfstandig naamwoord]

a type of small vehicle that is used to travel on water

boot, schip

Ex: We went fishing in a small boat on the calm lake.We gingen vissen in een kleine **boot** op het kalme meer.

Sluiten

Inloggen

car

[zelfstandig naamwoord]

a road vehicle that has four wheels, an engine, and a small number of seats for people

auto

Ex: We are going on a road trip and renting a car.We gaan op een roadtrip en huren een **auto**.

Sluiten

Inloggen

train

[zelfstandig naamwoord]

a series of connected carriages that travel on a railroad, often pulled by a locomotive

trein, spoor

Ex: The train traveled through beautiful countryside .De **trein** reed door prachtig platteland.

Sluiten

Inloggen

foot

[zelfstandig naamwoord]

the body part that is at the end of our leg and we stand and walk on

voet, poot

Ex: She tapped her foot nervously while waiting for the results .Ze tikte nerveus met haar **voet** terwijl ze op de resultaten wachtte.

Sluiten

Inloggen

way

[zelfstandig naamwoord]

a passage used for walking, riding, or driving

weg, pad

Ex: His car was parked along the main way.Zijn auto stond geparkeerd langs de hoofd**weg**.

Sluiten

Inloggen

Scotland

[zelfstandig naamwoord]

a European country in the northern United Kingdom

Schotland, het land Schotland

Ex: Scotland has a unique legal system and education system , which distinguishes it from the rest of the United Kingdom .**Schotland** heeft een uniek rechtssysteem en onderwijssysteem, wat het onderscheidt van de rest van het Verenigd Koninkrijk.

Sluiten

Inloggen

Glasgow

[zelfstandig naamwoord]

a major city in Scotland, known for its cultural scene, architecture, and vibrant economy

Glasgow, een grote stad in Schotland

Ex: The city of Glasgow has grown significantly in terms of business and technology .De stad **Glasgow** is aanzienlijk gegroeid op het gebied van zaken en technologie.

Sluiten

Inloggen

Wales

[zelfstandig naamwoord]

a country that is part of the United Kingdom, located to the west of England, known for its mountainous terrain, distinct culture, and Welsh language

Wales

Ex: Wales has a strong rugby tradition , with many locals supporting the national team .**Wales** heeft een sterke rugbytraditie, met veel locals die het nationale team steunen.

Sluiten

Inloggen

London

[zelfstandig naamwoord]

the capital and largest city of both England and the United Kingdom, situated in the southeastern region of the country

Londen

Sluiten

Inloggen

England

[zelfstandig naamwoord]

the largest country in the United Kingdom, located in Western Europe

Engeland, Engeland

Ex: London , the capital city of England, is a bustling metropolis with iconic landmarks such as Big Ben and Buckingham Palace .Londen, de hoofdstad van **Engeland**, is een bruisende metropool met iconische bezienswaardigheden zoals Big Ben en Buckingham Palace.

Sluiten

Inloggen

Cornwall

[zelfstandig naamwoord]

a county located in the southwestern tip of England, known for its rugged coastline, picturesque villages, and distinct cultural heritage

Cornwall, Cornwall

Ex: Cornwall is renowned for its traditional Cornish pasties and cream teas .**Cornwall** staat bekend om zijn traditionele Cornish pasties en cream teas.

Sluiten

Inloggen

region

[zelfstandig naamwoord]

a large area of land or of the world with specific characteristics, which is usually borderless

regio, gebied

Ex: The Amazon rainforest is a biodiverse region teeming with unique plant and animal species .Het Amazone-regenwoud is een biodiverse **regio** vol met unieke plant- en diersoorten.

Sluiten

Inloggen

town

[zelfstandig naamwoord]

an area with human population that is smaller than a city and larger than a village

stad, dorp

Ex: They organize community events in town to bring people together .Ze organiseren gemeenschapsevenementen in de **stad** om mensen samen te brengen.

Sluiten

Inloggen

church

[zelfstandig naamwoord]

a building where Christians go to worship and practice their religion

kerk

Ex: He volunteered at the church's soup kitchen to help feed the homeless .Hij heeft vrijwilligerswerk gedaan in de soepkeuken van de **kerk** om daklozen te helpen voeden.

Sluiten

Inloggen

market

[zelfstandig naamwoord]

a public place where people buy and sell groceries

markt, bazaar

Ex: They visited the farmers ' market on Saturday mornings to buy fresh fruits and vegetables .Ze bezochten de **markt** van de boeren op zaterdagochtend om verse groenten en fruit te kopen.

Sluiten

Inloggen

street

[zelfstandig naamwoord]

a public path for vehicles in a village, town, or city, usually with buildings, houses, etc. on its sides

straat, laan

Ex: We ride our bikes along the bike lane on the main street.We rijden met onze fietsen langs het fietspad op de hoofd**straat**.

Sluiten

Inloggen

village

[zelfstandig naamwoord]

a very small town located in the countryside

dorp, gehucht

Ex: Despite its small size , the village boasted a charming marketplace with local artisans and vendors .Ondanks zijn kleine omvang had het **dorp** een charmante markt met lokale ambachtslieden en verkopers.

Sluiten

Inloggen

small

[bijvoeglijk naamwoord]

below average in physical size

klein, minuscuul

Ex: The small cottage nestled comfortably in the forest clearing .Het **kleine** huisje lag comfortabel genesteld in de open plek in het bos.

Sluiten

Inloggen

island

[zelfstandig naamwoord]

a piece of land surrounded by water

eiland, eilandje

Ex: We witnessed sea turtles nesting on the shores of the island.We waren getuige van zeeschildpadden die nestelden op de oevers van het **eiland**.

Sluiten

Inloggen

Greece

[zelfstandig naamwoord]

a country with a long history and rich culture located in South Eastern Europe and Northern Mediterranean Sea

Griekenland, Griekenland

Ex: The Olympic Games originated in Greece.De Olympische Spelen zijn ontstaan in **Griekenland**.

Sluiten

Inloggen

coast

[zelfstandig naamwoord]

the land close to a sea, ocean, or lake

kust, oever

Ex: Yesterday the coast was full of people enjoying the summer sun .Gisteren was de **kust** vol met mensen die genoten van de zomerzon.

Sluiten

Inloggen

desert

[zelfstandig naamwoord]

a large, dry area of land with very few plants, typically one covered with sand

woestijn, sahara

Ex: They got lost while driving through the desert.Ze raakten verdwaald tijdens het rijden door de **woestijn**.

Sluiten

Inloggen

alp

[zelfstandig naamwoord]

a high mountain, especially one of the mountains in the Alps, a major mountain range in Europe, or any similar mountain range

een top, een berg

Ex: The alp rose sharply above the valley , creating a dramatic landscape .De **alp** rees scherp boven de vallei uit, wat een dramatisch landschap creëerde.

Sluiten

Inloggen

harbor

[zelfstandig naamwoord]

a sheltered area of water along the coast where ships, boats, and other vessels can anchor safely, typically protected from rough seas by natural or artificial barriers

haven, schuilplaats

Ex: They built a new marina in the harbor to accommodate more yachts .Ze hebben een nieuwe jachthaven gebouwd in de **haven** om meer jachten te herbergen.

Sluiten

Inloggen

Boek English Result - Pre-intermediate

LanGeek app downloaden

Langeek

Boek English Result - Pre-intermediate - Eenheid 10 - 10A