pattern

Boek Four Corners 1 - Eenheid 6 Les B

Hier vind je de woordenschat van Unit 6 Les B in het Four Corners 1 cursusboek, zoals "vakantie", "met", "klant", etc.

review-disable

Herzien

flashcard-disable

Flashcards

spelling-disable

Spelling

quiz-disable

Quiz

Begin met leren
Four Corners 1
lunch
[zelfstandig naamwoord]

a meal we eat in the middle of the day

lunch, middagmaal

lunch, middagmaal

Ex: The café served a delicious lunch special of grilled salmon with roasted vegetables .Het café serveerde een heerlijke **lunch** special van gegrilde zalm met geroosterde groenten.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
at
[Voorzetsel]

expressing the exact time when something happens

om, tegen

om, tegen

Ex: We have a reservation at the restaurant at 7:30 PM .We hebben een reservering **om** 19:30 uur in het restaurant.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
in
[bijwoord]

into or inside of a place, object, or area

binnen, naar binnen

binnen, naar binnen

Ex: He stepped in and closed the door behind him.Hij stapte **naar binnen** en sloot de deur achter zich.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
line
[zelfstandig naamwoord]

a telephone connection or service

lijn, telefoonverbinding

lijn, telefoonverbinding

Ex: The technician fixed the telephone line so we can make calls again.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
vacation
[zelfstandig naamwoord]

a span of time which we do not work or go to school, and spend traveling or resting instead, particularly in a different city, country, etc.

vakantie, verlof

vakantie, verlof

Ex: I need a vacation to relax and recharge my batteries .Ik heb een **vakantie** nodig om te ontspannen en mijn batterijen op te laden.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
with
[Voorzetsel]

used when two or more things or people are together in a single place

met, samen met

met, samen met

Ex: She walked to school with her sister .Ze liep naar school **met** haar zus.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
customer
[zelfstandig naamwoord]

a person, organization, company, etc. that pays to get things from businesses or stores

klant, koper

klant, koper

Ex: The store 's policy is ' the customer is always right ' .Het beleid van de winkel is 'de **klant** heeft altijd gelijk'.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
Boek Four Corners 1
LanGeek
LanGeek app downloaden