Boek Four Corners 1 - Eenheid 4 Les A

Hier vind je de woordenschat van Unit 4 Les A in het Four Corners 1 cursusboek, zoals "dagelijks", "rijden", "metro", enz.

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

daily [bijwoord]

dagelijks

Ex: The medication must be taken daily with food .

Het medicijn moet dagelijks met voedsel worden ingenomen.

life [zelfstandig naamwoord]

leven

Ex: He leads a quiet life in the countryside .

Hij leidt een rustig leven op het platteland.

to drive [werkwoord]

rijden

Ex: I like to drive along scenic routes to enjoy the countryside .

Ik hou ervan om langs schilderachtige routes te rijden om van het platteland te genieten.

car [zelfstandig naamwoord]

auto

Ex: She forgot to lock her car before going into the store .

Ze vergat haar auto op slot te doen voordat ze de winkel binnen ging.

to ride [werkwoord]

rijden

Ex: Participants in the off-road rally eagerly prepared to ride their dirt bikes through challenging trails in the desert .

Deelnemers aan de off-road rally bereidden zich gretig voor om hun crossmotoren door uitdagende paden in de woestijn te rijden.

bicycle [zelfstandig naamwoord]

fiets

Ex: I love the feeling of the wind in my hair when I ride my bicycle .

Ik hou van het gevoel van de wind in mijn haar als ik op mijn fiets rijd.

bike [zelfstandig naamwoord]

fiets

Ex: They went on a bike trip through the countryside last weekend .

Zij gingen afgelopen weekend op een fietstocht door het platteland.

motorcycle [zelfstandig naamwoord]

motorfiets

Ex: He 's saving up to buy a new motorcycle with better performance .

Hij spaart om een nieuwe motorfiets met betere prestaties te kopen.

to take [werkwoord]

nemen

Ex: She took the bus to the airport for her flight .

Ze nam de bus naar de luchthaven voor haar vlucht.

taxi [zelfstandig naamwoord]

taxi

Ex: I left my phone in the taxi and had to call the company to retrieve it .

Ik heb mijn telefoon in de taxi laten liggen en moest het bedrijf bellen om hem terug te krijgen.

cab [zelfstandig naamwoord]

taxi

Ex:

De taxichauffeur kende alle snelwegen om het verkeer te vermijden en ons op tijd naar onze vergadering te brengen.

bus [zelfstandig naamwoord]

bus

Ex:

De buschauffeur begroette ons met een glimlach toen we instapten.

subway [zelfstandig naamwoord]

metro

Ex: The subway map helped me navigate the different lines .

De metro-kaart hielp me om tussen de verschillende lijnen te navigeren.

train [zelfstandig naamwoord]

trein

Ex: He prefers traveling by train because it ’s more relaxing than driving .

Hij geeft er de voorkeur aan om met de trein te reizen omdat het meer ontspannend is dan autorijden.

to walk [werkwoord]

lopen

Ex: The baby just learned to walk and is taking a few steps at a time .

De baby heeft net leren lopen en zet een paar stappen tegelijk.

to work [werkwoord]

werken

Ex: They ca n't work if the internet is down .

Ze kunnen niet werken als het internet uitvalt.

school [zelfstandig naamwoord]

school

Ex: She takes the bus to school every morning .

Ze neemt elke ochtend de bus naar school.

to have [werkwoord]

hebben

Ex: They have the key to the storage room .

Zij hebben de sleutel van de opslagruimte.

Boek Four Corners 1
Welcome	Eenheid 1 Les A	Eenheid 1 Les C	Eenheid 1 Les D
Eenheid 2 Les A	Eenheid 2 Les B	Eenheid 2 Les C	Eenheid 2 Les D
Eenheid 3 Les A	Eenheid 3 Les B	Eenheid 3 Les C	Eenheid 3 Les D
Eenheid 4 Les A	Eenheid 4 Les B	Eenheid 4 Les C	Eenheid 4 Les D
Eenheid 5 Les A	Eenheid 5 Les B	Eenheid 5 Les C	Eenheid 5 Les D
Eenheid 6 Les A	Eenheid 6 Les B	Eenheid 6 Les C	Eenheid 6 Les D
Eenheid 7 Les A	Eenheid 7 Les B	Eenheid 7 Les C	Eenheid 7 Les D
Eenheid 8 Les A	Eenheid 8 Les B	Eenheid 8 Les C	Eenheid 8 Les D
Eenheid 9 Les A	Eenheid 9 Les C	Eenheid 9 Les D	Eenheid 10 Les A
Eenheid 10 Les C - Deel 1	Eenheid 10 Les C - Deel 2	Eenheid 10 Les D	Eenheid 11 Les A
Eenheid 11 Les B	Eenheid 11 Les C	Eenheid 11 Les D	Eenheid 12 Les A
Eenheid 12 Les B	Eenheid 12 Les C	Eenheid 12 Les D