Onderwerpsvoornaamwoorden Voor Beginners
Leer hoe je Engelse onderwerp voornaamwoorden zoals "I" en "you" correct gebruikt. Ze vervangen zelfstandige naamwoorden en maken zinnen vloeiender en natuurlijker.
Engelse Onderwerp voornaamwoorden
De onderwerp voornaamwoorden in het Engels zijn:
Enkelvoud | Nederlands gelijkwaardig | Meervoud | Nederlands gelijkwaardig | |
---|---|---|---|---|
1e persoon | I | ik | we | we/wij |
2e persoon | you | je/jij/u | you | jullie/u |
3e persoon | he/she/it | hij/ze/zij/het | they | ze/zij |
You: Enkelvoud en Meervoud
‘You’ is het enkelvoudige en meervoudige tweede persoon voornaamwoord. Het verwijst naar de persoon of personen die de actie van het werkwoord uitvoeren.
You are a kind person. (Singular You)
Jij bent een vriendelijk persoon. (Enkelvoudige You)
You are my best friends. (Plural You)
Jullie zijn mijn beste vrienden. (Meervoudige You)
Geslacht van Onderwerp voornaamwoorden
Onderwerp voornaamwoorden kunnen verwijzen naar een man of jongen (mannelijk), een vrouw of meisje (vrouwelijk), of een dier of ding (onzijdig). Kijk naar de onderstaande tabel:
Derde persoon Enkelvoud Voornaamwoorden | Nederlands gelijkwaardig | |
---|---|---|
Man | he → John, David, man, boy | hij → John, David, man, jongen |
Vrouw | she → Mary, Kate, woman, girl | ze/zij → Mary, Kate, vrouw, meisje |
Niet-Menselijk | it → chair, dog, bird, book | het → stoel, hond, vogel, boek |
Wat Doen Onderwerpsvoornaamwoorden?
Onderwerp voornaamwoorden voeren de actie in een zin uit. Kijk naar de volgende zinnen:
My brother is 7 years old. My brother is really cute. My brother is smart.
Mijn broer is 7 jaar oud. Mijn broer is echt schattig. Mijn broer is slim.
De zinnen hierboven klinken repetitief en ongemakkelijk. We kunnen ze verbeteren door onderwerp voornaamwoorden te gebruiken:
My brother is 7 years old. He is really cute and smart.
Mijn broer is 7 jaar oud. Hij is echt schattig en slim.
Kijk nu naar meer voorbeelden:
He is going to the movies.
Hij gaat naar de bioscoop.
Where's your office?
It's on the third floor.
Quiz:
Which sentence uses the correct subject pronoun?
Mary loves playing tennis. He is very good at it.
Mary loves playing tennis. She is very good at it.
Mary loves playing tennis. It is very good at it.
Which pronoun is used for non-human subjects?
he
she
it
Match each noun with the correct subject pronouns.
Complete the sentences with the correct subject pronoun.
am going to the store to buy some groceries.
is going to the park.
are a very good friend.
I have a pet.
is a black cat.
Fill in the blanks with the correct subject pronouns for each category.
Category | Singular Pronoun | Plural Pronoun |
---|---|---|
1st-person | I | |
2nd-person | you | |
3rd-person (man) | he | |
3rd-person (woman) | they | |
3rd-person (non-human) | they |
Reacties
(0)
Aanbevolen
