Boek Face2face - Elementair - Eenheid 10 - 10D

Hier vind je de woordenschat van Unit 10 - 10D in het Face2Face Elementary cursusboek, zoals "herfst", "helder", "wolk", enz.

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

winter

[zelfstandig naamwoord]

the season that comes after fall and in most countries winter is the coldest season

winter

Ex: Winter is the time when people celebrate holidays like Christmas and New Year 's .**De winter** is de tijd waarin mensen feestdagen zoals Kerstmis en Nieuwjaar vieren.

Sluiten

Inloggen

summer

[zelfstandig naamwoord]

the season that comes after spring and in most countries summer is the warmest season

zomer, zomerseizoen

Ex: Summer is the season for outdoor concerts and festivals .**De zomer** is het seizoen voor buitenconcerten en festivals.

Sluiten

Inloggen

autumn

[zelfstandig naamwoord]

the season after summer and before winter when the leaves change color and fall from the trees

herfst, najaar

Ex: The treasure map led them to a secret location where the pirate's gold was buried.De schatkaart leidde hen naar een geheime locatie waar de goud van de piraat begraven was.

Sluiten

Inloggen

spring

[zelfstandig naamwoord]

the season that comes after winter, when in most countries the trees and flowers begin to grow again

lente, de lente

Ex: The spring semester at school starts in January and ends in May , with a break for spring break in March .Het **lente**semester op school begint in januari en eindigt in mei, met een pauze voor de **lente**vakantie in maart.

Sluiten

Inloggen

depressed

[bijvoeglijk naamwoord]

feeling very unhappy and having no hope

depressief, neerslachtig

Ex: He became depressed during the long , dark winter .

Sluiten

Inloggen

scientist

[zelfstandig naamwoord]

someone whose job or education is about science

wetenschapper, onderzoeker

Ex: Some of the world 's most important discoveries were made by scientists.Sommige van 's werelds belangrijkste ontdekkingen zijn gedaan door **wetenschappers**.

Sluiten

Inloggen

box

[zelfstandig naamwoord]

a container, usually with four sides, a bottom, and a lid, that we use for moving or keeping things

doos, kist

Ex: She opened a gift box and found a surprise inside.Ze opende een cadeau**doos** en vond een verrassing binnenin.

Sluiten

Inloggen

bright

[bijvoeglijk naamwoord]

emitting or reflecting a significant amount of light

helder, lichtgevend

Ex: The computer monitor emitted a bright glow , illuminating the desk .De computermonitor straalde een **helder** licht uit, dat het bureau verlichtte.

Sluiten

Inloggen

light

[zelfstandig naamwoord]

a type of electromagnetic radiation that makes it possible to see, produced by the sun or another source of illumination

licht

Ex: Plants use light from the sun to perform photosynthesis .Planten gebruiken **licht** van de zon om fotosynthese uit te voeren.

Sluiten

Inloggen

sad

[bijvoeglijk naamwoord]

emotionally bad or unhappy

verdrietig,bedroefd, feeling bad or unhappy

Ex: It was a sad day when the team lost the championship game .Het was een **verdrietige** dag toen het team de kampioenschapswedstrijd verloor.

Sluiten

Inloggen

foggy

[bijvoeglijk naamwoord]

filled with fog, creating a hazy atmosphere that reduces visibility

mistig, nevelig

Ex: They decided to stay indoors because it was too foggy to play outside .Ze besloten binnen te blijven omdat het te **mistig** was om buiten te spelen.

Sluiten

Inloggen

raining

[bijvoeglijk naamwoord]

falling like rain or in drops

regenachtig, het regent

Ex: The raining droplets on the window created a soothing sound that helped her relax.De **regenachtige** druppels op het raam creëerden een rustgevend geluid dat haar hielp ontspannen.

Sluiten

Inloggen

to snow

[werkwoord]

(of water) to fall from the sky in the shape of small and soft ice crystals

sneeuwen

Ex: The weather report said it might snow tonight .Het weerbericht zei dat het vanavond zou kunnen **sneeuwen**.

Sluiten

Inloggen

windy

[bijvoeglijk naamwoord]

having a lot of strong winds

winderig, stormachtig

Ex: The windy weather is perfect for flying kites .Het **winderige** weer is perfect om vliegers op te laten.

Sluiten

Inloggen

cloudy

[bijvoeglijk naamwoord]

having many clouds up in the sky

bewolkt, bedekt

Ex: We decided to postpone our outdoor plans due to the cloudy weather .We hebben besloten onze buitenplannen uit te stellen vanwege het **bewolkte** weer.

Sluiten

Inloggen

sunny

[bijvoeglijk naamwoord]

very bright because there is a lot of light coming from the sun

zonnig, stralend

Ex: The sunny weather melted the snow , revealing patches of green grass .Het **zonnige** weer smolt de sneeuw, waardoor stukken groen gras zichtbaar werden.

Sluiten

Inloggen

degree

[zelfstandig naamwoord]

a unit of measurement for temperature, angles, or levels of intensity, such as Celsius degrees or a degree of pain

graad, temperatuurgraad

Ex: She turned the dial to adjust the oven to a higher degree.Ze draaide aan de knop om de oven op een hogere **graad** in te stellen.

Sluiten

Inloggen

hot

[bijvoeglijk naamwoord]

having a higher than normal temperature

heet, warm

Ex: The soup was too hot to eat right away .De soep was te **heet** om meteen te eten.

Sluiten

Inloggen

warm

[bijvoeglijk naamwoord]

having a temperature that is high but not hot, especially in a way that is pleasant

warm, lauw

Ex: They enjoyed a warm summer evening around the campfire .Ze genoten van een **warme** zomeravond rond het kampvuur.

Sluiten

Inloggen

cold

[bijvoeglijk naamwoord]

having a temperature lower than the human body's average temperature

koud, ijskoud

Ex: The ice cubes made the drink refreshingly cold.De ijsklontjes maakten het drankje verfrissend **koud**.

Sluiten

Inloggen

wind

[zelfstandig naamwoord]

air that moves quickly or strongly in a current as a result of natural forces

wind, bries

Ex: They closed the windows to keep out the cold wind.Ze sloten de ramen om de koude wind buiten te houden.

Sluiten

Inloggen

cloud

[zelfstandig naamwoord]

a white or gray visible mass of water vapor floating in the air

wolk

Ex: We sat under a tree , watching the clouds slowly drift across the sky .We zaten onder een boom en keken naar de **wolken** die langzaam over de hemel dreven.

Sluiten

Inloggen

fog

[zelfstandig naamwoord]

a thick cloud close to the ground that makes it hard to see through

mist, nevel

Ex: The ship 's horn sounded in the fog, warning other vessels .Het schip hoorde in de **mist**, waarschuwend andere schepen.

Sluiten

Inloggen

ill

[bijvoeglijk naamwoord]

not in a fine mental or physical state

ziek, onwel

Ex: The medication made her feel ill, so the doctor prescribed an alternative .De medicatie maakte haar **ziek**, dus de dokter schreef een alternatief voor.

Sluiten

Inloggen

illness

[zelfstandig naamwoord]

the state of being physically or mentally sick

ziekte, aandoening

Ex: His sudden illness worried everyone in the office .Zijn plotselinge **ziekte** maakte iedereen op kantoor bezorgd.

Sluiten

Inloggen

happy

[bijvoeglijk naamwoord]

emotionally feeling good or glad

gelukkig,blij, feeling good or glad

Ex: The happy couple celebrated their anniversary with a romantic dinner .Het **gelukkige** stel vierde hun jubileum met een romantisch diner.

Sluiten

Inloggen

happiness

[zelfstandig naamwoord]

the feeling of being happy and well

geluk, blijdschap

Ex: Finding balance in life is essential for overall happiness and well-being .Het vinden van balans in het leven is essentieel voor algemeen geluk en welzijn.

Sluiten

Inloggen

sad

[bijvoeglijk naamwoord]

emotionally bad or unhappy

verdrietig,bedroefd, feeling bad or unhappy

Ex: It was a sad day when the team lost the championship game .Het was een **verdrietige** dag toen het team de kampioenschapswedstrijd verloor.

Sluiten

Inloggen

sadness

[zelfstandig naamwoord]

the feeling of being sad and not happy

verdriet

Ex: His sudden departure left a lingering sadness in the hearts of his friends and family .Zijn plotselinge vertrek liet een aanhoudende **verdriet** achter in de harten van zijn vrienden en familie.

Sluiten

Inloggen

fit

[bijvoeglijk naamwoord]

healthy and strong, especially due to regular physical exercise or balanced diet

fit, gezond

Ex: She follows a balanced diet , and her doctor says she 's very fit.Ze volgt een uitgebalanceerd dieet en haar arts zegt dat ze erg **fit** is.

Sluiten

Inloggen

fitness

[zelfstandig naamwoord]

the quality of being suitable or appropriate for a particular purpose or situation

geschiktheid, geschiktheid

Ex: The committee assessed the fitness of the plan to meet the project 's objectives .De commissie beoordeelde de **geschiktheid** van het plan om de doelstellingen van het project te bereiken.

Sluiten

Inloggen

Boek Face2face - Elementair

LanGeek app downloaden

Langeek

Boek Face2face - Elementair - Eenheid 10 - 10D