Regelmatige en Onregelmatige Werkwoorden Voor Beginners

Leer hoe je regelmatige en onregelmatige werkwoorden in het Engels correct vervoegt en gebruikt. Inclusief duidelijke voorbeelden en oefeningen!

Regelmatige en Onregelmatige Werkwoorden in het Engels

Wat Zijn Regelmatige Werkwoorden?
Regelmatige werkwoorden in het Engels volgen een consistent patroon bij het gebruik in verschillende tijden. Ze krijgen meestal '-ed' aan het einde om de verleden tijd van het werkwoord te vormen. Hier is een tabel van enkele van de meest voorkomende regelmatige werkwoorden:

werkwoord

verleden tijd

ask (vragen)

asked (vroeg)

talk (praten)

talked (praatte)

call (bellen)

called (belde)

play (spelen)

played (speelde)

start (starten)

started (startte)

watch (kijken)

watched (keek)

change (veranderen)

changed (veranderde)

Bekijk deze voorbeelden:

Voorbeeld

She played basketball back then.

Ze speelde toen basketbal.

She changed the house keys.

Ze veranderde de huissleutels.

We talked to him yesterday.

We praatten gisteren met hem.

Wat Zijn Onregelmatige Werkwoorden?
Onregelmatige werkwoorden in het Engels volgen geen vaste regel bij het vormen van de verleden tijd. Hier zijn enkele van de meest voorkomende onregelmatige werkwoorden:

werkwoord

verleden tijd

be (zijn)

was/were (was/waren)

do (doen)

did (deed)

break (breken)

broke (brak)

eat (eten)

ate (at)

get (krijgen)

got (kreeg)

go (gaan)

went (ging)

make (maken)

made (maakte)

Laten we deze werkwoorden in actie zien:

Voorbeeld

She went to the market yesterday.

Ze ging gisteren naar de markt.

I made some tea for myself.

Ik maakte wat thee voor mezelf.

He ate all the cookies.

Hij at alle koekjes op.

Quiz:


1.

Which of the following sentences uses a regular verb in the past tense?

A

I broke my phone yesterday.

B

They went to the concert.

C

He played soccer with his friends.

D

She ate breakfast early.

2.

Which verbs are irregular in the past tense? (choose five)

make

change

talk

break

get

go

start

walk

eat

open

3.

Fill the blanks with the past form of the verbs in parentheses.

She

(go) to the party last night.

They

(finish) their homework before the teacher arrived.

We

(watch) a great movie yesterday.

I

(eat) an ice cream in the park.

I

(call) him yesterday.

4.

Match the verbs with their correct past tense forms.

do
be
break
go
get
make
did
went
broke
was/were
made
got
5.

Fill in the blanks with the correct category of each verb: regular/irregular.

verbcategory

ask

break

watch

do

get

start

regular
irregular

Reacties

(0)
Recaptcha wordt geladen...
LanGeek
LanGeek app downloaden