Present Simple
In deze les leer je alle grammaticale kenmerken van de tegenwoordige tijd in het Engels en raak je vertrouwd met het gebruik ervan.
Wat Is de Tegenwoordige Tijd?
De tegenwoordige tijd in het Engels is de stam van het werkwoord zonder enige uitgang en wordt gebruikt om te praten over handelingen of situaties die regelmatig plaatsvinden of altijd waar zijn.
Structuur
De tegenwoordige tijd wordt gevormd door de stam van het werkwoord te gebruiken, met een '
onderwerp | werkwoord |
---|---|
I (ik) | work (werk) |
you (je/jij/u) | work (werkt) |
he (hij) |
work |
she (ze/zij) |
work |
it (het) |
work |
we (we/wij) | work (werken) |
you (jullie/u) | work (werken) |
they (ze/zij) | work (werken) |
Spelling
In de tegenwoordige tijd wordt de derde persoon enkelvoud (he, she, it) van de meeste werkwoorden gevormd door '
- eat → eat
s (eet → eet) - walk → walk
s (loop → loopt) - run → run
s (ren → rent)
Als een werkwoord eindigt op '-ch', '-ss', '-sh', '-x' of '-zz', voeg dan '
- watch → watch
es (kijk → kijkt) - wash → wash
es (was → wast) - mix → mix
es (meng → mengt)
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, verander dan 'y' in '
- study → stud
ies (studeer → studeert) - hurry → hurr
ies (haast → haast)
Als het werkwoord eindigt op een klinker + -y, voeg dan gewoon '-s' toe:
- pay → pay
s (betaal → betaalt) - enjoy → enjoy
s (geniet → geniet)
Sommige werkwoorden zijn onregelmatig en hun derde persoon enkelvoud volgt deze regels niet. Bijvoorbeeld:
- be → is (zijn → is)
- have → has (hebben → heeft)
Tegenwoordige Tijd 'to be'
Het werkwoord 'to be' is een van de onregelmatige werkwoorden in het Engels. In de onderstaande tabel zie je de vormen in de tegenwoordige tijd:
onderwerp | be |
---|---|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Negatie
Om een ontkennende zin te maken, voeg je '
Affirmatief | Nederlands gelijkwaardig | Negatief | Korte Vorm | Nederlands gelijkwaardig |
---|---|---|---|---|
I go to school. | Ik ga naar school. | I do not go to school. |
I |
Ik ga niet naar school. |
You work. | Jij werkt. | You do not work. |
You |
Jij werkt niet. |
She run |
Zij rent. | She does not run. |
She |
Zij rent niet. |
Om een 'to be'-werkwoord te ontkennen, voeg je eenvoudig '
to be | Nederlands gelijkwaardig | negatie | korte vorm | Nederlands gelijkwaardig |
---|---|---|---|---|
I am a student. | Ik ben een student. |
I am |
|
Ik ben geen student. |
You are a student. | Jij bent een student. |
You are |
You |
Jij bent geen student. |
He is a student. | Hij is een student. |
He is |
He |
Hij is geen student. |
She is a student. | Zij is een student. |
She |
She |
Zij is geen student. |
Vragen
Om een ja/nee-vraag te maken, gebruik je 'do/does + onderwerp + de stam van het werkwoord' aan het begin van de zin.
stelling | Nederlands gelijkwaardig | vraag | Nederlands gelijkwaardig |
---|---|---|---|
I run. | Ik ren. |
|
Ren ik? |
You run. | Jij rent. |
|
Ren jij? |
He goes to school. | Hij gaat naar school. |
|
Gaat hij naar school? |
Als het hoofdwerkwoord van de zin 'to be' is, wordt de vraagvorm gemaakt door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten en het onderwerp erachter te plaatsen.
stelling | Nederlands gelijkwaardig | vraag | Nederlands gelijkwaardig |
---|---|---|---|
I am happy. | Ik ben gelukkig. |
|
Ben ik gelukkig? |
You are a doctor. | Jij bent een dokter. |
|
Ben jij een dokter? |
He is nice. | Hij is aardig. |
|
Is hij aardig? |
Gebruik
De tegenwoordige tijd wordt gebruikt om:
- Feiten te bespreken:
Mary
Mary
The earth
De aarde
- Gewoontes te beschrijven:
Mary
Mary
I
Ik