pattern

Boek Top Notch Fundamentals B - Unit 11 - Les 1

Hier vind je de woordenschat uit Unit 11 - Les 1 in het cursusboek Top Notch Fundamentals B, zoals "voor", "beschrijven", "verleden", etc.

review-disable

Herzien

flashcard-disable

Flashcards

spelling-disable

Spelling

quiz-disable

Quiz

Begin met leren
Top Notch Fundamentals B
the past
[zelfstandig naamwoord]

the time that has passed

verleden, afgelopen tijd

verleden, afgelopen tijd

Ex: We 've visited that amusement park in past.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
event
[zelfstandig naamwoord]

something special, important, and known that takes place at a particular time or place such as a festival or Valentin's Day

evenement, gebeurtenis

evenement, gebeurtenis

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
to describe
[werkwoord]

to give details about someone or something to say what they are like

beschrijven, omschrijven

beschrijven, omschrijven

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
times
[zelfstandig naamwoord]

a distinct period of history or culture, or a specific moment or duration of time

tijden, tijdperken

tijden, tijdperken

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
today
[zelfstandig naamwoord]

the day that is happening right now

vandaag, deze dag

vandaag, deze dag

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
day
[zelfstandig naamwoord]

a period of time that is made up of twenty-four hours

dag, dagdeel

dag, dagdeel

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
before
[Voorzetsel]

ahead of something else in a sequence or order

voor, eerder dan

voor, eerder dan

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
yesterday
[zelfstandig naamwoord]

the 24-hour period immediately preceding the current day

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
last
[bijvoeglijk naamwoord]

immediately preceding the present time

laatste, vorige

laatste, vorige

Ex: Last summer , we traveled to Italy for vacation .
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
week
[zelfstandig naamwoord]

a period of time that is made up of seven days in a calendar

week, weken

week, weken

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
month
[zelfstandig naamwoord]

each of the twelve named divisions of the year, like January, February, etc.

maand, maanden

maand, maanden

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
year
[zelfstandig naamwoord]

a period of time that is made up of twelve months, particularly one that starts on January first and ends on December thirty-first

jaar, jaarperiode

jaar, jaarperiode

Ex: year is divided into twelve months , with each month having its own unique characteristics .
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
Tuesday
[zelfstandig naamwoord]

‌the day that comes after Monday

Dinsdag, Dinsdagen

Dinsdag, Dinsdagen

daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
ago
[bijwoord]

used to refer to a time in the past, showing how much time has passed before the present moment

geleden, terug

geleden, terug

Ex: He left the office just a few ago.
daily words
wordlist
Sluiten
Inloggen
LanGeek
LanGeek app downloaden