Boek Total English - Gevorderd - Eenheid 1 - Les 2

Hier vind je de woordenschat van Unit 1 - Les 2 in het Total English Advanced cursusboek, zoals "offhand", "hear of", "faint", etc.

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

idea

[zelfstandig naamwoord]

a suggestion or thought about something that we could do

idee, suggestie

Ex: The manager welcomed any ideas from the employees to enhance workplace morale .De manager verwelkomde alle **ideeën** van de werknemers om de werksfeer te verbeteren.

Sluiten

Inloggen

clue

[zelfstandig naamwoord]

a piece of evidence that leads someone toward the solution of a crime or problem

aanwijzing, spoor

Ex: The broken lock on the gate gave the police a clue about how the thief had entered the property .Het gebroken slot op het hek gaf de politie een **aanwijzing** over hoe de dief het pand was binnengedrongen.

Sluiten

Inloggen

off the top of one's head

[Zinsdeel]

from one's memory, without spending time to carefully consider or think

Ex: During the meeting , he provided an off the top of his head for the project 's completion time .

Sluiten

Inloggen

offhand

[bijwoord]

without any preparation or prior thought

spontaan, zonder voorbereiding

Ex: She answered the question offhand, not realizing the importance of her response.Ze beantwoordde de vraag **zonder nadenken**, zonder zich bewust te zijn van het belang van haar antwoord.

Sluiten

Inloggen

to hear of

[werkwoord]

to know about somebody or something because one has received information or news about them

horen van, vernemen van

Ex: I never heard of such a thing .Ik heb nog nooit **gehoord van** zoiets.

Sluiten

Inloggen

to know something like the back of one's hand

[Zinsdeel]

to be well-informed about or completely familiar with something

Ex: As a history professor, she knows historical events and dates like the back of her hand.

Sluiten

Inloggen

sure

[bijvoeglijk naamwoord]

(of a person) feeling confident about something being correct or true

zeker, overtuigd

Ex: He felt sure that his team would win the championship this year .Hij was er **zeker** van dat zijn team dit jaar het kampioenschap zou winnen.

Sluiten

Inloggen

positive

[bijvoeglijk naamwoord]

(of a person) having no doubt about something

zeker, overtuigd

Ex: The team remained positive despite the setbacks .Het team bleef **positief** ondanks de tegenslagen.

Sluiten

Inloggen

by heart

[Zinsdeel]

by relying only on one's memory

Ex: He studied the song lyrics until he knew by heart.

Sluiten

Inloggen

to know somebody or something inside out

[Zinsdeel]

to have very good knowledge or understanding about someone or something

Ex: After so many rehearsals, the actors know their lines and characters inside out.

Sluiten

Inloggen

next to nothing

[Zinsdeel]

to a degree that is very little and close to nothing

Ex: The chances of success next to nothing given the challenging circumstances .

Sluiten

Inloggen

faint

[bijvoeglijk naamwoord]

difficult to see, hear, smell, etc.

zwak, licht

Ex: The light from the distant lantern was faint, barely visible in the fog .Het licht van de verre lantaarn was **zwak**, nauwelijks zichtbaar in de mist.

Sluiten

Inloggen

certain

[bijvoeglijk naamwoord]

feeling completely sure about something and showing that you believe it

zeker, overtuigd

Ex: She was certain that she left her keys on the table .Ze was **zeker** dat ze haar sleutels op tafel had gelaten.

Sluiten

Inloggen

Boek Total English - Gevorderd

LanGeek app downloaden

Langeek

Boek Total English - Gevorderd - Eenheid 1 - Les 2