Cambridge English: KET (A2 Key) - Gezondheid en medische zorg

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

to exercise

[werkwoord]

to do physical activities or sports to stay healthy and become stronger

trainen, sporten

Ex: We usually exercise in the morning to start our day energetically .We doen meestal 's ochtends **beweging** om onze dag energiek te beginnen.

Sluiten

Inloggen

healthy

[bijvoeglijk naamwoord]

(of a person) not having physical or mental problems

gezond, fit

Ex: The teacher is glad to see all the students are healthy after the winter break .De leraar is blij om te zien dat alle leerlingen **gezond** zijn na de wintervakantie.

Sluiten

Inloggen

unhealthy

[bijvoeglijk naamwoord]

not having a good physical or mental condition

ongezond, ziekelijk

Ex: With her pale complexion and low energy , Lisa seemed unhealthy to her friends .Met haar bleke teint en weinig energie leek Lisa **ongezond** voor haar vrienden.

Sluiten

Inloggen

to improve

[werkwoord]

to make a person or thing better

verbeteren, verfijnen

Ex: She took workshops to improve her language skills for career advancement .Ze volgde workshops om haar taalvaardigheid te **verbeteren** voor carrièregroei.

Sluiten

Inloggen

to train

[werkwoord]

to exercise in preparation for an sports event or competition

trainen, zich voorbereiden

Ex: To improve your basketball skills , you must train daily .Om je basketbalvaardigheden te verbeteren, moet je dagelijks **trainen**.

Sluiten

Inloggen

to feel sick

[Zinsdeel]

to experience the sensation that one might vomit

Ex: I feel sick when I overeat at a party.

Sluiten

Inloggen

to go

[werkwoord]

to attend or visit somewhere with a specific purpose in mind

gaan, bezoeken

Ex: You seem unwell; I think you should go to the doctor's.Je ziet er niet goed uit; ik denk dat je naar de dokter moet **gaan**.

Sluiten

Inloggen

cold

[zelfstandig naamwoord]

a mild disease that we usually get when viruses affect our body and make us cough, sneeze, or have fever

verkoudheid, neusverkoudheid

Ex: She could n't go to school because of a severe cold.Ze kon niet naar school vanwege een ernstige **verkoudheid**.

Sluiten

Inloggen

headache

[zelfstandig naamwoord]

a pain in the head, usually persistent

hoofdpijn

Ex: Too much caffeine can sometimes cause a headache.Te veel cafeïne kan soms **hoofdpijn** veroorzaken.

Sluiten

Inloggen

temperature

[zelfstandig naamwoord]

a condition characterized by a body temperature above the normal range, often indicating an immune response to infection or illness within the body

koorts, hoge temperatuur

Ex: She felt unwell and checked her temperature, discovering it was significantly higher than normal .Ze voelde zich niet lekker en controleerde haar **temperatuur**, waarbij ze ontdekte dat deze aanzienlijk hoger was dan normaal.

Sluiten

Inloggen

toothache

[zelfstandig naamwoord]

pain felt in a tooth or several teeth

kiespijn, tandpijn

Ex: She scheduled an appointment with her dentist to treat her toothache.Ze heeft een afspraak gemaakt met haar tandarts om haar **kiespijn** te behandelen.

Sluiten

Inloggen

to hurt

[werkwoord]

to feel pain in a part of the body

pijn doen, kwetsen

Ex: My ears hurt when the airplane was descending .Mijn oren **deden pijn** toen het vliegtuig daalde.

Sluiten

Inloggen

to lie down

[werkwoord]

to put one's body in a flat position in order to sleep or rest

gaan liggen, rusten

Ex: The doctor advised him to lie down if he felt dizzy .De dokter adviseerde hem om **gaan liggen** als hij zich duizelig voelde.

Sluiten

Inloggen

to rest

[werkwoord]

to stop working, moving, or doing an activity for a period of time and sit or lie down to relax

rusten, ontspannen

Ex: The cat likes to find a sunny spot to rest and soak up the warmth .De kat vindt het fijn om een zonnige plek te vinden om te **rusten** en van de warmte te genieten.

Sluiten

Inloggen

to take

[werkwoord]

to consume a drug, medication, or substance in a specified manner, such as swallowing, inhaling, or injecting

nemen, innemen

Ex: The recovering addict struggled not to take any illicit substances during the rehabilitation process .De herstellende verslaafde probeerde tijdens het revalidatieproces geen illegale middelen te **nemen**.

Sluiten

Inloggen

to ache

[werkwoord]

to feel a prolonged physical pain in a part of one's body, especially one that is not severe

pijn doen, lijden

Ex: Her knees frequently ache during colder weather.Haar knieën **doen** vaak pijn tijdens kouder weer.

Sluiten

Inloggen

to feel

[werkwoord]

to experience a particular emotion

voelen, ervaren

Ex: I feel excited about the upcoming holiday .Ik **voel** me opgewonden over de komende vakantie.

Sluiten

Inloggen

stomachache

[zelfstandig naamwoord]

a pain in or near someone's stomach

buikpijn, maagpijn

Ex: The stomachache was so severe that he had to visit the hospital .De **buikpijn** was zo erg dat hij naar het ziekenhuis moest.

Sluiten

Inloggen

fine

[bijvoeglijk naamwoord]

feeling well or in good health

goed,in goede gezondheid, feeling OK or good

Ex: The injured athlete received medical attention and is expected to be fine soon .De gewonde atleet kreeg medische aandacht en wordt naar verwachting snel **beter**.

Sluiten

Inloggen

ambulance

[zelfstandig naamwoord]

‌a vehicle specially equipped to take sick or injured people to a hospital

ambulance, ziekenwagen

Ex: The ambulance pulled up in front of the hospital , and the paramedics quickly unloaded the patient .De **ambulance** stopte voor het ziekenhuis, en de paramedici losten snel de patiënt.

Sluiten

Inloggen

pharmacy

[zelfstandig naamwoord]

a shop where medicines are sold

apotheek, drogisterij

Ex: They visited the pharmacy for advice on managing a chronic condition with medication .Ze bezochten de **apotheek** voor advies over het beheren van een chronische aandoening met medicatie.

Sluiten

Inloggen

accident

[zelfstandig naamwoord]

a situation where vehicles hit each other or a person is hit by a vehicle

ongeluk, botsing

Ex: He called emergency services immediately after seeing the accident on the road .Hij belde de hulpdiensten onmiddellijk nadat hij het **ongeval** op de weg zag.

Sluiten

Inloggen

appointment

[zelfstandig naamwoord]

a planned meeting with someone, typically at a particular time and place, for a particular purpose

afspraak, ontmoeting

Ex: They set an appointment to finalize the contract on Friday .Ze hebben een **afspraak** gemaakt om het contract op vrijdag af te ronden.

Sluiten

Inloggen

blood

[zelfstandig naamwoord]

the red liquid that the heart pumps through the body, carrying oxygen to and carbon dioxide from the tissues

bloed

Ex: When you get a cut , the blood might flow from the wound .Als je een snee krijgt, kan er **bloed** uit de wond stromen.

Sluiten

Inloggen

dead

[bijvoeglijk naamwoord]

not alive anymore

dood, overleden

Ex: They mourned their dead dog for weeks .Ze rouwden wekenlang om hun **dode** hond.

Sluiten

Inloggen

to die

[werkwoord]

to no longer be alive

sterven, overlijden

Ex: The soldier sacrificed his life , willing to die for the safety of his comrades .De soldaat offerde zijn leven op, bereid om te **sterven** voor de veiligheid van zijn kameraden.

Sluiten

Inloggen

doctor

[zelfstandig naamwoord]

someone who has studied medicine and treats sick or injured people

arts, dokter

Ex: We have an appointment with the doctor tomorrow morning for a check-up .We hebben morgenochtend een afspraak met de **arts** voor een controle.

Sluiten

Inloggen

to fall

[werkwoord]

to quickly move from a higher place toward the ground

vallen, neerstorten

Ex: The leaves fall from the trees in autumn .De bladeren **vallen** van de bomen in de herfst.

Sluiten

Inloggen

health

[zelfstandig naamwoord]

the general condition of a person's mind or body

gezondheid, welzijn

Ex: He decided to take a break from work to focus on his health and well-being .Hij besloot een pauze te nemen van zijn werk om zich te concentreren op zijn **gezondheid** en welzijn.

Sluiten

Inloggen

ill

[bijvoeglijk naamwoord]

not in a fine mental or physical state

ziek, onwel

Ex: The medication made her feel ill, so the doctor prescribed an alternative .De medicatie maakte haar **ziek**, dus de dokter schreef een alternatief voor.

Sluiten

Inloggen

pain

[zelfstandig naamwoord]

the unpleasant feeling caused by an illness or injury

pijn

Ex: The pain from his sunburn made it hard to sleep .De **pijn** van zijn zonnebrand maakte het moeilijk om te slapen.

Sluiten

Inloggen

problem

[zelfstandig naamwoord]

something that causes difficulties and is hard to overcome

probleem, moeilijkheid

Ex: There was a problem with the delivery , and the package did n't arrive on time .Er was een **probleem** met de levering, en het pakket arriveerde niet op tijd.

Sluiten

Inloggen

sick

[bijvoeglijk naamwoord]

not in a good and healthy physical or mental state

ziek, misselijk

Ex: She was so sick, she missed the trip .Ze was zo **ziek**, dat ze de reis miste.

Sluiten

Inloggen

soap

[zelfstandig naamwoord]

the substance we use with water for washing and cleaning our body

zeep, stuk zeep

Ex: We used antibacterial soap to keep germs away .We hebben **antibacteriële** zeep gebruikt om bacteriën weg te houden.

Sluiten

Inloggen

toothbrush

[zelfstandig naamwoord]

a small brush with a long handle that we use for cleaning our teeth

tandenborstel, tandenborstels

Ex: We should store our toothbrushes upright to allow them to air dry .We moeten onze **tandenborstels** rechtop bewaren zodat ze aan de lucht kunnen drogen.

Sluiten

Inloggen

Cambridge English: KET (A2 Key)

LanGeek app downloaden