terugtrekken
De kat klom in de boom maar moest toen terug naar beneden toen hij niet verder kon.
Herzien
Flashcards
Spelling
Quiz
terugtrekken
De kat klom in de boom maar moest toen terug naar beneden toen hij niet verder kon.
slaan
Niet in staat het probleem op te lossen, smeet hij de laptop neer uit frustratie.
buigen
De leraar vroeg de leerlingen om voorover te buigen en de kleine insecten van dichtbij te bekijken.
omverblazen
Het stormachtige weer blies de slecht gebouwde tent op de camping omver.
omver gooien
De kinderen slaagden erin alle kegels omver te gooien met hun speelbal.
afdalen
Hij klom voorzichtig de ladder af vanuit de zolder, terwijl hij een doos met oude boeken droeg.
vallen
Ze was zo moe dat ze neerviel op het bed.
neerslaan
De zware sneeuwval heeft veel stroomkabels omvergeworpen, wat tot wijdverbreide stroomuitval heeft geleid.
gaan liggen
De vermoeide reiziger ging liggen op het bed, verlangend om aan de drukte van de stad te ontsnappen.
voorover buigen
Tijdens de tuinsessie moest ze vaak buigen om onkruid uit de grond te trekken.
gaan zitten
De leraar vroeg de leerlingen om gaan zitten zodat de les kon beginnen.
hard neerzetten
Geïrriteerd door de kapotte printer, sloeg hij de papieren lade dicht, in de hoop dat hij weer zou gaan werken.
landen
Het watervliegtuig landde soepel op de kalme wateren van het meer.
snel naar toe gaan
Laten we snel naar het strand rennen en de zonsondergang vangen voordat het te laat is.