Sport - Golf

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

miniature golf

[zelfstandig naamwoord]

a small-scale version of golf with fun obstacles

minigolf, mini-golf

Ex: He scored a hole-in-one in miniature golf.Hij scoorde een hole-in-one in **minigolf**.

Sluiten

Inloggen

back nine

[zelfstandig naamwoord]

the last nine holes of an 18-hole golf course

laatste negen holes, tweede helft van negen holes

Ex: On the back nine, the wind picked up , making it challenging to gauge the distance .Op de **laatste negen holes** nam de wind toe, wat het moeilijk maakte om de afstand in te schatten.

Sluiten

Inloggen

front nine

[zelfstandig naamwoord]

the initial nine holes of a golf course, typically numbered one through nine

eerste negen holes, start

Ex: Golfers may experience different weather conditions and course features as they progress through the front nine.Golfers kunnen verschillende weersomstandigheden en baankenmerken ervaren terwijl ze door de **voorste negen holes** vorderen.

Sluiten

Inloggen

dogleg

[zelfstandig naamwoord]

a golf hole that bends to the left or right

een dogleg hole, een gebogen hole

Ex: They designed the course with many doglegs to add variety .Ze ontwierpen de baan met veel **doglegs** om variatie toe te voegen.

Sluiten

Inloggen

stroke play

[zelfstandig naamwoord]

a golf scoring format where the total number of strokes is counted

slagspel, slagwedstrijd

Ex: The championship was decided by stroke play.Het kampioenschap werd beslist door **stroke play**.

Sluiten

Inloggen

chip shot

[zelfstandig naamwoord]

a short golf shot to get the ball onto the green

approachslag, chip

Ex: The tricky chip shot required precision .Het lastige **chip shot** vereiste precisie.

Sluiten

Inloggen

drive

[zelfstandig naamwoord]

a long, powerful golf shot from the tee

lange en krachtige golfslag vanaf de tee, drive

Ex: He practiced his drive to increase distance .Hij oefende zijn **drive** om de afstand te vergroten.

Sluiten

Inloggen

swing

[zelfstandig naamwoord]

the action of hitting the golf ball with the club

zwaai, beweging

Ex: He perfected his swing at the driving range .Hij perfectioneerde zijn **swing** op de driving range.

Sluiten

Inloggen

birdie

[zelfstandig naamwoord]

(golf) a score of one stroke less than the par value for a hole, typically achieved by sinking the ball into the hole with one fewer stroke than the expected number

birdie, vogeltje

Ex: They marked their birdie on the scorecard with a red circle .Ze markeerden hun **birdie** op de scorekaart met een rode cirkel.

Sluiten

Inloggen

bogey

[zelfstandig naamwoord]

a score of one stroke over par on a hole in golf

bogey, een slag boven par

Ex: He finished the round with a bogey on the 18th hole .Hij eindigde de ronde met een **bogey** op de 18e hole.

Sluiten

Inloggen

eagle

[zelfstandig naamwoord]

a score of two strokes under par on a hole in golf

adelaar, eagle

Ex: She recorded an eagle and two birdies in her round .Ze noteerde een **adelaar** en twee birdies in haar ronde.

Sluiten

Inloggen

hole in one

[zelfstandig naamwoord]

(golf) the remarkable achievement of sinking the ball into the cup with just one stroke on a par-3 hole

hole-in-one, aas

Ex: Ben 's shot , finding its target perfectly , secured a hole in one.Bens schot, dat perfect zijn doel vond, verzekerde een **hole in one**.

Sluiten

Inloggen

par

[zelfstandig naamwoord]

the standard number of strokes expected for a skilled golfer to complete a hole or course

par, het standaard aantal slagen

Ex: He hit a long putt to secure par on the challenging par 3 .Hij sloeg een lange putt om **par** te halen op de uitdagende par 3.

Sluiten

Inloggen

match play

[zelfstandig naamwoord]

a golf competition format where players compete hole by hole, aiming to win individual holes rather than building up a total score

matchplay

Ex: His strategy in match play is to focus on winning holes rather than playing conservatively .Zijn strategie in **matchplay** is zich te concentreren op het winnen van holes in plaats van conservatief te spelen.

Sluiten

Inloggen

handicap

[zelfstandig naamwoord]

a numerical measure of a golf player's ability, used to level the playing field in competition

handicap, handicapindex

Ex: He 's working hard to lower his handicap before the big tournament .Hij werkt hard om zijn **handicap** te verlagen voor het grote toernooi.

Sluiten

Inloggen

downswing

[zelfstandig naamwoord]

the movement of the golf club from the top of the swing down to the point of impact with the ball

neerwaartse zwaai, neerwaartse beweging

Ex: His downswing was too steep , causing him to hit behind the ball .Zijn **neerwaartse zwaai** was te steil, waardoor hij achter de bal sloeg.

Sluiten

Inloggen

hook

[zelfstandig naamwoord]

a golf shot that curves sharply to the left for right-handed golfers or to the right for left-handed golfers

haak, haakslag

Ex: She practiced hitting straighter shots to eliminate her hook.Ze oefende met het slaan van rechtere schoten om haar **hook** te elimineren.

Sluiten

Inloggen

divot

[zelfstandig naamwoord]

a piece of turf or grass that is displaced when a player strikes the ground with their club during a swing

een stuk gras, een uitgerukt stuk gras

Ex: His divot flew further than his ball on a poorly executed shot .Zijn **divot** vloog verder dan zijn bal bij een slecht uitgevoerde slag.

Sluiten

Inloggen

address

[zelfstandig naamwoord]

the positioning a golfer takes before making a swing to address the ball

positie, adres

Ex: His address included a waggle to relax his hands before starting his swing .Zijn **adres** omvatte een wiebel om zijn handen te ontspannen voordat hij met zijn swing begon.

Sluiten

Inloggen

carry

[zelfstandig naamwoord]

the distance a golf ball travels through the air from the point of impact to where it first hits the ground

vluchtbereik, vliegafstand

Ex: A strong tailwind helped increase the ball 's carry.Een sterke rugwind hielp de **draagwijdte** van de bal te vergroten.

Sluiten

Inloggen

approach shot

[zelfstandig naamwoord]

a stroke played toward the green from a location farther away

benaderingsschot, benadering

Ex: Her approach shot rolled past the hole but left an easy putt for par .Haar **approach shot** rolde voorbij de hole maar liet een makkelijke putt over voor par.

Sluiten

Inloggen

hole

[zelfstandig naamwoord]

the playing period for each part of the course

gat, spel

Ex: He eagled the par-5 15th hole with a long approach shot and a perfect putt .Hij maakte een eagle op de **hole** par-5 van de 15e met een lange approachshot en een perfecte putt.

Sluiten

Inloggen

scorecard

[zelfstandig naamwoord]

a card used in golf to record each player's scores for each hole during a round

scorekaart, scoreblad

Ex: His scorecard indicated he had played the front nine in 39 strokes .Zijn **scorekaart** gaf aan dat hij de eerste negen holes in 39 slagen had gespeeld.

Sluiten

Inloggen

slice

[zelfstandig naamwoord]

a type of shot where the ball curves unintentionally to the right for right-handed golfers or to the left for left-handed golfers in flight

een plak, een slice

Ex: The slice caused the ball to veer off course and land in the bunker .De **slice** zorgde ervoor dat de bal van koers veranderde en in de bunker landde.

Sluiten

Inloggen

medalist

[zelfstandig naamwoord]

a golfer who achieves the lowest score in a medal play competition, earning them the title of medalist for that tournament

medaillewinnaar, winnaar naar verdienste

Ex: She worked on refining her short game to improve her chances of becoming a medalist.Ze werkte aan het verfijnen van haar korte spel om haar kansen te verbeteren om een **medaillewinnaar** te worden.

Sluiten

Inloggen

scratch

[bijvoeglijk naamwoord]

of a golfer who is capable of playing to the standard of the course rating

met handicap nul, scratch

Ex: The scratch golfer demonstrated excellent consistency and skill on the course.De **scratch**-golfer toonde uitstekende consistentie en vaardigheid op de baan.

Sluiten

Inloggen

to putt

[werkwoord]

to gently hit the golf ball towards the hole on the green

putten, een putt maken

Ex: He putt for a birdie on the last hole.Hij maakte een **putt** voor een birdie op de laatste hole.

Sluiten

Inloggen

to ace

[werkwoord]

(golf) to play a hole in one stroke, usually referring to a hole-in-one where the ball is hit from the tee into the cup

een hole in één slag spelen, een hole-in-one maken

Ex: She aced the hole-in-one challenge during the tournament , winning a new car .Ze **scoorde een hole-in-one** tijdens het toernooi en won een nieuwe auto.

Sluiten

Inloggen

to heel

[werkwoord]

to strike the ball with the heel of the golf club

hakken, met de hiel slaan

Ex: He accidentally heeled his drive off the tee , causing it to slice into the rough .Hij heeft per ongeluk zijn drive vanaf de tee **met de hiel geslagen**, waardoor deze in de rough slicede.

Sluiten

Inloggen

to pitch

[werkwoord]

(in golf) to make a short, high-arching shot, typically played from closer distances to the hole

gooien, pitchen

Ex: The golfer decided to pitch the ball instead of using a full swing due to the tight lie .De golfer besloot de bal te **pitchen** in plaats van een volledige swing te gebruiken vanwege de strakke lie.

Sluiten

Inloggen

to hole out

[werkwoord]

to successfully hit the ball into the hole with a putt, finishing the hole

inholen, de hole afmaken

Ex: He managed to hole out in two shots on the par-4 hole .Hij slaagde erin om in twee slagen **uit te hollen** op de par-4 hole.

Sluiten

Inloggen

Sport

LanGeek app downloaden

Langeek

Sport - Golf