Cambridge English: CAE (C1 Advanced) - Financieel Beheer en Economische Gezondheid

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

Master of Business Administration

[zelfstandig naamwoord]

a second university degree in business management

Master of Business Administration, Master in Bedrijfskunde

Ex: The MBA curriculum includes courses in management, finance, accounting, and strategic planning.Het curriculum van de **Master of Business Administration** omvat cursussen in management, financiën, accounting en strategische planning.

Sluiten

Inloggen

associate

[zelfstandig naamwoord]

a member of an organization with limited membership

geassocieerd lid, medewerker

Ex: Associates contribute to the organization through their expertise and participation in projects and initiatives .**Medewerkers** dragen bij aan de organisatie door hun expertise en deelname aan projecten en initiatieven.

Sluiten

Inloggen

audit

[zelfstandig naamwoord]

a formal inspection of a business's financial records to see if they are correct and accurate or not

audit, financiële inspectie

Ex: The IRS conducted a tax audit to verify the accuracy of the individual 's tax returns .De IRS voerde een belasting**controle** uit om de nauwkeurigheid van de belastingaangiften van het individu te verifiëren.

Sluiten

Inloggen

deficit

[zelfstandig naamwoord]

the difference between the needed amount that is higher than the available amount, especially money

tekort, gebrek

Ex: The deficit in qualified personnel posed a challenge for the healthcare system .Het **tekort** aan gekwalificeerd personeel vormde een uitdaging voor het gezondheidssysteem.

Sluiten

Inloggen

expenditure

[zelfstandig naamwoord]

the process of using money to pay for goods, services, or obligations

uitgave, kosten

Ex: Expenditure on research and development is essential for innovation and growth in the technology sector .De liefdadigheidsinstelling rapporteerde haar jaarlijkse **uitgaven** aan de donateurs.

Sluiten

Inloggen

invoice

[zelfstandig naamwoord]

a list of goods or services received and their total cost

factuur, rekening

Ex: He reviewed the invoice for discrepancies before approving it for payment .Hij controleerde de **factuur** op afwijkingen voordat hij deze goedkeurde voor betaling.

Sluiten

Inloggen

margin

[zelfstandig naamwoord]

(business) the difference between the amount of money spent to buy or produce something and the amount of money gained from its sale

marge, winstmarge

Ex: They adjusted their pricing strategy to improve their profit margin without compromising quality.Ze hebben hun prijsstrategie aangepast om hun winst**marge** te verbeteren zonder in te leveren op kwaliteit.

Sluiten

Inloggen

turnover

[zelfstandig naamwoord]

the overall amount of profit made by a business or company over a specific period of time

omzet, verkoopvolume

Ex: They attributed the decline in turnover to changes in consumer behavior and increased competition .Ze schreven de daling van de **omzet** toe aan veranderingen in het consumentengedrag en toenemende concurrentie.

Sluiten

Inloggen

yield

[zelfstandig naamwoord]

an amount of profit gained from an investment or business

opbrengst, winst

Ex: The stock portfolio showed a steady yield, generating consistent profits for the shareholders .Het aandelenportefeuille toonde een stabiel **rendement**, wat consistente winsten opleverde voor de aandeelhouders.

Sluiten

Inloggen

affluent

[bijvoeglijk naamwoord]

possessing a great amount of riches and material goods

welgesteld, rijk

Ex: The affluent couple donated generously to local charities and cultural institutions .Het **welgestelde** stel doneerde royaal aan lokale goede doelen en culturele instellingen.

Sluiten

Inloggen

to bail out

[werkwoord]

to save someone or something from a difficult financial situation

redden, financieel redden

Ex: The bank helped bail the family out during the mortgage crisis.De bank hielp de familie te **redden** tijdens de hypotheekcrisis.

Sluiten

Inloggen

bankrupt

[bijvoeglijk naamwoord]

(of organizations or people) legally declared as unable to pay their debts to creditors

failliet, bankroet

Ex: The bankrupt individual sought financial counseling to manage their debts .De **failliete** persoon zocht financiële begeleiding om hun schulden te beheren.

Sluiten

Inloggen

to break even

[Zinsdeel]

(of a business) to reach a point that yields no success due to the profit being almost as equal as the costs

Ex: The business plan was designed to break even within six months.

Sluiten

Inloggen

to deduct

[werkwoord]

to subtract or take away an amount or part from a total

aftrekken, in mindering brengen

Ex: The store will deduct the returned item 's value from the customer 's refund .De winkel zal de waarde van het geretourneerde artikel van de teruggave van de klant **aftrekken**.

Sluiten

Inloggen

funds

[zelfstandig naamwoord]

assets held in the form of money, available for spending or investment

fondsen, kapitaal

Sluiten

Inloggen

gross

[zelfstandig naamwoord]

the total amount of income before any deductions, taxes, or expenses are subtracted

bruto, brutobedrag

Sluiten

Inloggen

interest

[zelfstandig naamwoord]

the fee paid for borrowing money, calculated as a percentage of the loan amount over time

rente, rentetarief

Ex: "Always compare interest rates before taking a loan," the advisor warned.« Vergelijk altijd de **rentetarieven** voordat u een lening aangaat », waarschuwde de adviseur.

Sluiten

Inloggen

to make a loss

[Zinsdeel]

to lose money in a business or financial situation

Ex: After the event, the charity made a loss instead of raising funds.

Sluiten

Inloggen

to make (both) ends meet

[Zinsdeel]

to make enough money to pay for one's basic needs

Ex: He has two jobs just to make ends meet each month.

Sluiten

Inloggen

to overdraw

[werkwoord]

to withdraw more money from a bank account than is available

rood staan, overdrawen

Ex: He was worried that he might overdraw his account after making a large purchase .Hij was bang dat hij zijn rekening zou **rood staan** na het doen van een grote aankoop.

Sluiten

Inloggen

prosperous

[bijvoeglijk naamwoord]

rich and financially successful

welvarend, rijk

Ex: The merchant led a prosperous life .De koopman leidde een **voorspoedig** leven.

Sluiten

Inloggen

to splash out

[werkwoord]

to spend a lot of money on fancy or unnecessary things

uitgeven zonder beperking, zich verwennen

Ex: To mark the end of exams , the students decided to splash out on a fancy dinner to celebrate their accomplishments .Om het einde van de examens te markeren, besloten de studenten **veel geld uit te geven** aan een chique diner om hun prestaties te vieren.

Sluiten

Inloggen

unaffordable

[bijvoeglijk naamwoord]

too expensive for someone to pay for

onbetaalbaar, te duur

Ex: Insurance has become unaffordable for low-income workers.Verzekeringen zijn **onbetaalbaar** geworden voor laagbetaalde werknemers.

Sluiten

Inloggen

well-off

[bijvoeglijk naamwoord]

having enough money to cover one's expenses and maintain a desirable lifestyle

welgesteld, financieel comfortabel

Ex: They invested wisely and became well-off in their retirement years .Ze investeerden verstandig en werden **welgesteld** in hun pensioenjaren.

Sluiten

Inloggen

to keep one's head above water

[Zinsdeel]

to manage to stay strong and determined, despite the likelihood of failure

Ex: We have so much debt that we're barely able to keep our heads above water.

Sluiten

Inloggen

balance

[zelfstandig naamwoord]

the sum of money that is left in a bank account

saldo, balans

Ex: She was pleasantly surprised to see her balance increase after receiving a refund for an overcharged bill .Ze was aangenaam verrast om te zien dat haar **saldo** steeg na het ontvangen van een terugbetaling voor een te hoog gefactureerd bedrag.

Sluiten

Inloggen

low-cost

[bijvoeglijk naamwoord]

relatively cheap compared to others of its kind

goedkoop, voordelig

Ex: She prefers low-cost grocery stores to stay within her budget .Ze geeft de voorkeur aan **goedkope** supermarkten om binnen haar budget te blijven.

Sluiten

Inloggen

tariff

[zelfstandig naamwoord]

a tax paid on goods imported or exported

tarief, douanerechten

Ex: Businesses are concerned about potential tariff increases that could impact their supply chain costs .Bedrijven maken zich zorgen over mogelijke verhogingen van **tarieven** die hun toeleveringsketenkosten kunnen beïnvloeden.

Sluiten

Inloggen

to top up

[werkwoord]

to add credit or money to a prepaid phone account to enable continued use of its services

opwaarderen, bijvullen

Ex: The app provides a simple way to automatically top up your phone credit .De app biedt een eenvoudige manier om uw telefoontegoed automatisch **op te waarderen**.

Sluiten

Inloggen

profitable

[bijvoeglijk naamwoord]

(of a business) providing benefits or valuable returns

winstgevend, rendabel

Ex: His innovative app quickly became one of the most profitable products in the tech industry .Zijn innovatieve app werd al snel een van de meest **winstgevende** producten in de techindustrie.

Sluiten

Inloggen

quotation

[zelfstandig naamwoord]

a statement indicating the cost of a specific service or piece of work

offerte, prijsopgave

Ex: Before signing the contract , they reviewed the quotation to ensure it aligned with their budget and expectations .Voordat ze het contract ondertekenden, hebben ze de **offerte** beoordeeld om ervoor te zorgen dat deze aansloot bij hun budget en verwachtingen.

Sluiten

Inloggen

affluence

[zelfstandig naamwoord]

the state of having a large amount of money, valuable possessions, or other material resources

rijkdom, welvaart

Sluiten

Inloggen

net

[zelfstandig naamwoord]

the amount remaining after all deductions, especially the excess of revenues over outlays during a given period

Sluiten

Inloggen

Cambridge English: CAE (C1 Advanced)

LanGeek app downloaden