Woordenschat voor IELTS (Academisch) - Biology

Hier leer je enkele Engelse woorden over biologie, zoals "cyclus", "gen", "vruchtbaar", etc. die nodig zijn voor het IELTS-examen.

Herzien

Flashcards

Spelling

Quiz

Begin met leren

biology

[zelfstandig naamwoord]

the scientific study of living organisms; the science that studies living organisms

biologie, levenswetenschap

Ex: Understanding biology is crucial for addressing environmental and health-related challenges .Het begrijpen van **biologie** is cruciaal voor het aanpakken van milieu- en gezondheidsgerelateerde uitdagingen.

Sluiten

Inloggen

biologist

[zelfstandig naamwoord]

(biology) a person who studies the science that deals with living organisms

bioloog

Ex: The biologist worked in the lab to conduct experiments on how certain bacteria affect the human immune system .De **bioloog** werkte in het lab om experimenten uit te voeren over hoe bepaalde bacteriën het menselijke immuunsysteem beïnvloeden.

Sluiten

Inloggen

cycle

[zelfstandig naamwoord]

(biology) a series of transformations and events that happen in an animal or plant's lifetime

cyclus, periode

Ex: The butterfly’s life cycle includes stages from egg to caterpillar to adult.De levens**cyclus** van de vlinder omvat stadia van ei tot rups tot volwassene.

Sluiten

Inloggen

to divide

[werkwoord]

to separate people or things into two or more groups, parts, etc.

verdelen, scheiden

Ex: The politician ’s speech divided public opinion on the issue .De toespraak van de politicus **verdeelde** de publieke opinie over de kwestie.

Sluiten

Inloggen

bacteria

[zelfstandig naamwoord]

(microbiology) single-celled microorganisms that can be found in various environments, including soil, water, and living organisms, and can be beneficial, harmful, or neutral

bacteriën

Ex: Proper handwashing helps prevent the spread of bacteria and viruses .Goed handen wassen helpt de verspreiding van **bacteriën** en virussen te voorkomen.

Sluiten

Inloggen

cell

[zelfstandig naamwoord]

an organism's smallest unit, capable of functioning on its own

cel

Ex: Cells are the building blocks of life , with each one containing a complex system of organelles and molecules .**Cellen** zijn de bouwstenen van het leven, elk met een complex systeem van organellen en moleculen.

Sluiten

Inloggen

DNA

[zelfstandig naamwoord]

(biochemistry) a chemical substance that carries the genetic information, which is present in every cell and some viruses

DNA, desoxyribonucleïnezuur

Ex: DNA contains the instructions for building proteins in the body .**DNA** bevat de instructies voor het bouwen van eiwitten in het lichaam.

Sluiten

Inloggen

biological

[bijvoeglijk naamwoord]

relating to the science that explores living organisms and their functions

biologisch

Ex: The study of anatomy and physiology is a fundamental aspect of biological science.De studie van anatomie en fysiologie is een fundamenteel aspect van de **biologische** wetenschap.

Sluiten

Inloggen

evolution

[zelfstandig naamwoord]

(biology) the slow and gradual development of living things throughout the history of the earth

evolutie

Ex: Evolution has led to the incredible diversity of plants and animals we see on Earth today.**Evolutie** heeft geleid tot de ongelooflijke diversiteit van planten en dieren die we vandaag op aarde zien.

Sluiten

Inloggen

to evolve

[werkwoord]

(biology) to change gradually and over generations into forms that are better adapted to the environment and fitter to survive

evolueren, zich ontwikkelen

Ex: Humans have evolved from ape-like ancestors , gradually developing upright posture , larger brains , and sophisticated tool use .Mensen zijn **geëvolueerd** van aapachtige voorouders, waarbij ze geleidelijk een rechtopstaande houding, grotere hersenen en verfijnd gereedschapsgebruik ontwikkelden.

Sluiten

Inloggen

genetic

[bijvoeglijk naamwoord]

(of diseases) passed on from one's parents

genetisch

Sluiten

Inloggen

gene

[zelfstandig naamwoord]

(genetics) a basic unit of heredity and a sequence of nucleotides in DNA that is located on a chromosome in a cell and controls a particular quality

gen, genetische eenheid

Ex: The study revealed that some genes could influence intelligence .De studie onthulde dat sommige **genen** intelligentie kunnen beïnvloeden.

Sluiten

Inloggen

genetics

[zelfstandig naamwoord]

the branch of biology that deals with how individual features and different characteristics are passed through genes

genetica

Ex: Modern techniques in genetics allow for the editing of genes in living organisms .Moderne technieken in **genetica** maken het mogelijk genen in levende organismen te bewerken.

Sluiten

Inloggen

germ

[zelfstandig naamwoord]

a small living organism that causes disease or infection

kiem, bacterie

Sluiten

Inloggen

nerve

[zelfstandig naamwoord]

each of a group of long thread-like structures in the body that carry messages between the brain and other parts of the body, sensing things is a result of this process

zenuw, zenuwvezel

Sluiten

Inloggen

organism

[zelfstandig naamwoord]

a living thing such as a plant, animal, etc., especially a very small one that lives on its own

organisme, levend wezen

Ex: A single-celled organism, such as an amoeba , can exhibit complex behaviors .Een eencellig **organisme**, zoals een amoebe, kan complex gedrag vertonen.

Sluiten

Inloggen

species

[zelfstandig naamwoord]

a group that animals, plants, etc. of the same type which are capable of producing healthy offspring with each other are divided into

soort, soorten

Ex: The monarch butterfly is a species of butterfly that migrates thousands of miles each year .De monarchvlinder is een **soort** vlinder die elk jaar duizenden kilometers migreert.

Sluiten

Inloggen

fertile

[bijvoeglijk naamwoord]

(of an animal, person, or plant) able to produce offspring, fruit, or seed

vruchtbaar

Ex: The fertile soil allowed the farmers to grow a variety of crops .De **vruchtbare** grond stelde de boeren in staat een verscheidenheid aan gewassen te verbouwen.

Sluiten

Inloggen

mutation

[zelfstandig naamwoord]

(biology) a change in the structure of the genes of an individual that causes them to develop different physical features

mutatie, genetische verandering

Ex: Due to a mutation in his genes , the child was born with blue eyes , even though both parents had brown eyes .Vanwege een **mutatie** in zijn genen werd het kind geboren met blauwe ogen, ook al hadden beide ouders bruine ogen.

Sluiten

Inloggen

organic

[bijvoeglijk naamwoord]

relating to a carbon-based compound that has a biological origin

organisch, biologisch

Ex: Organic synthesis involves the creation of complex carbon-based molecules for pharmaceutical and materials science applications .**Organische** synthese omvat de creatie van complexe koolstofgebaseerde moleculen voor farmaceutische toepassingen en materiaalkunde.

Sluiten

Inloggen

metabolism

[zelfstandig naamwoord]

the chemical processes through which food is changed into energy for the body to use

metabolisme, stofwisseling

Ex: Metabolism slows down with age, leading to changes in energy levels and body composition.De **stofwisseling** vertraagt met de leeftijd, wat leidt tot veranderingen in energieniveaus en lichaamssamenstelling.

Sluiten

Inloggen

to reproduce

[werkwoord]

(of a living being) to produce offspring or more of itself

voortplanten, reproduceren

Ex: Certain species reproduce asexually , without the need for a mate .Sommige soorten **planten** zich ongeslachtelijk voort, zonder de noodzaak van een partner.

Sluiten

Inloggen

parasite

[zelfstandig naamwoord]

(biology) a small organism that lives on or inside another organism, called a host, and is dependent on it for nutrition and growth

parasiet, parasitaire organismen

Ex: The relationship between the host and the parasite is often detrimental to the host , as the parasite exploits its resources for survival and reproduction .De relatie tussen de gastheer en de **parasiet** is vaak schadelijk voor de gastheer, omdat de parasiet zijn middelen gebruikt om te overleven en zich voort te planten.

Sluiten

Inloggen

tissue

[zelfstandig naamwoord]

a group of cells in the body of living things, forming their different parts

weefsel, celweefsel

Ex: Adipose tissue , commonly known as fat tissue, stores energy and cushions organs in the body .Vetweefsel, algemeen bekend als vetweefsel, slaat energie op en beschermt de organen in het lichaam.

Sluiten

Inloggen

antibody

[zelfstandig naamwoord]

a blood protein produced to fight diseases or infections, or in response to foreign substances in the body

antilichaam, immunoglobuline

Ex: Drugs that weaken your immune system can lower antibody levels .Geneesmiddelen die uw immuunsysteem verzwakken, kunnen de **antilichaam**-niveaus verlagen.

Sluiten

Inloggen

dominant

[bijvoeglijk naamwoord]

(of genes) causing a person to inherit a particular physical feature, even if it is only present in one parent's genome

dominant, overheersend

Ex: The dominant gene responsible for dimples appears in many family members.Het **dominante** gen dat verantwoordelijk is voor kuiltjes komt voor bij veel familieleden.

Sluiten

Inloggen

genetic engineering

[zelfstandig naamwoord]

the science or process of deliberately modifying the features of a living organism by changing its genetic information

genetische modificatie, genetische manipulatie

Ex: Genetic engineering in medicine has led to the development of personalized therapies that target specific genetic mutations in patients .**Genetische modificatie** in de geneeskunde heeft geleid tot de ontwikkeling van gepersonaliseerde therapieën die gericht zijn op specifieke genetische mutaties bij patiënten.

Sluiten

Inloggen

male

[bijvoeglijk naamwoord]

belonging to the sex that cannot give birth to babies or lay eggs but is capable of fertilization of the opposite sex

mannelijk

Ex: The male elephant 's tusks and larger size were indicative of his maturity and dominance within the herd .De slagtanden en grotere omvang van de **mannelijke** olifant waren een teken van zijn volwassenheid en dominantie binnen de kudde.

Sluiten

Inloggen

female

[bijvoeglijk naamwoord]

belonging to the sex that is fertilized by the opposite sex and can lay eggs or give birth to babies

vrouwelijk, vrouw-

Ex: Tim marveled at the female monarch butterfly 's delicate wings as it fluttered among the flowers .Tim verwonderde zich over de delicate vleugels van de **vrouwelijke** monarchvlinder terwijl deze tussen de bloemen fladderde.

Sluiten

Inloggen

RNA

[zelfstandig naamwoord]

(biochemistry) a chemical substance that carries the information from DNA to control the cellular protein biosynthesis

RNA, ribonucleïnezuur

Ex: Scientists edited the RNA to correct a cellular malfunction .Wetenschappers hebben het **RNA** bewerkt om een cellulaire storing te corrigeren.

Sluiten

Inloggen

virus

[zelfstandig naamwoord]

a microscopic agent that causes disease in people, animals, and plants

virus

Ex: Washing your hands can help prevent the spread of viruses.Je handen wassen kan helpen de verspreiding van **virussen** te voorkomen.

Sluiten

Inloggen

Woordenschat voor IELTS (Academisch)

LanGeek app downloaden

Langeek

Woordenschat voor IELTS (Academisch) - Biology